42 DONDERDAG 1 FEBRUARI 1917. De bevoegdheid van art. 2 quinqnies begint achter de rooilijn. Het heeft niets te maken met het terrein voor de rooilijn. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. IV luidende: Artikel IV. Artikel 3 wordt gelezen als volgt: »Van gebouwen op hoeken van straten of wegen, waar rooilijn en straat- of weggrenslijn samenvallen, moeten de gevels, en, waar deze lijnen niet samenvallen, de wegafsluitingen, zoodanig worden gesteld, dat zij door eene schuine of eene ge bogen lijn van ten minste 1.50 M. de grenslijnen der beide straten of wegen, waaraan zij staan, verbinden. Wordt daarvoor een schuine lijn gekozen dan moet deze die beide grenslijnen onder gelijke hoeken ontmoeten. In bijzondere gevallen kan door Burgemeester en Wethouders afwijking van de bepaling van dit artikel worden toegestaan". De beraadslaging wordt geopend. De heer Hoogenboom. M. d. V. Dit art. IV houdt in, dat, van gebouwen op hoeken van straten of wegen, waar rooilijrb en straat- of weggrenslijn samenvallen, de gevels en waar deze lijnen niet samenvallen de wegafsluitingen, zoodanig moeten worden gesteld, dat zij door eerie schuine ol eene gebogen lijn van ten minste '1.50 M. de grenslijnen der beide straten of wegen, waaraan zij staan, verbinden. Nu wordt voor eene rechte zoowel als voor eene gebogen lijn eene lengte, voorgeschreven van 1.50 M. In art. 23 van de verordening van Arnhem wordt uitsluitend de lengte van. de schuine lijn opgegeven, terwijl daar ten aanzien van de gebogen lijn staat, dat deze de schuine lijn niet mag overschrijden. Dit heeft allen zin, omdat, wordt dit niet bepaald, de gebo gen lijn belangrijk buiten de schuine lijn vooruit zal sprin gen en hierdoor de beoogde verruiming op den hoek aan zienlijk zal worden verminderd. Ik zou daarom het volgende amendement willen voorstellen: »Art. IV aldus te lezen: art. 3 wordt gelezen als volgt: Van gebouwen op hoeken van straten of wegen, waar rooilijn en straat- of weggrenslijn samenvallen, moeten de gevels, en, waar deze lijnen niet samenvallen de wegafslui tingen zoodanig worden gesteld, dat zij door eene schuine of eene gebogen lijn de grenslijnen der beide straten of wegen, waaraan zij staan, verbinden. Wordt daarvoor een schuine lijn gekozen, dan moet deze ten minste J.50 M. lang zijn en zij die beide grenslijnen onder gelijke hoeken ontmoeten," en dan verder: «wordt daarvoor eene gebogen lijn gekozen dan zal deze de schuine lijn niet mogen overschrijden." De Voorzitter. Ik lees hier heel iets anders. Heeft U wellicht eene andere verordening voor U De heer Hoogenboom. Ik heb voorgelezen art. 4 van de verordening tot wijziging van de verordening van 12 Octo ber 1905. De Voorzitter. Wilt U dat amendement dan maar schrif telijk bij mij indienen. Waarom heeft U dit nu niet eenige dagen van te voren bij ons ingediend? Voor Uw plezier hebben wij dit punt 14 dagen aangehouden. De heer Fokker. M. d. V. Ik stel voor het amendement van den heer Hoogenboom te stellen in handen van de Com missie voor de Strafverordeningen. De Voorzitter. Ik acht dit niet noodig. De zaak, waarom het hier gaat, is hoogst eenvoudig al is het niet zoo gemak kelijk de juiste formuleering te vinden. Ik begrijp de zaak heel goed. In het eene geval komt de gebogen lijn voor de schuine lijn, in het andere geval moet de schuine lijn de snijlijn zijn en mag de gebogen lijn er niet voor uitsteken. De beer Hoogenboom. M. d. V. Als toelichting behoef ik aan het reeds door mij opgemerkte alleen toe te voegen, dat het hetzelfde is als wat in art. 23 van de verordening van Arnhem staat. De Voorzitter. De bewoordingen kan iedereen maar niet zo) dadelijk nagaan. U hadt beter gedaan liet amendement eenigen tijd van te voren in te dienen, dan had de Com missie voor de Strafverordeningen het eens kunnen nakijken. Men kan hier niet stil blijven zitten totdat de leden het amendement hebben begrepen. Ik heb thans het amendement van den heer Hoogenboom ontvangen. Het luidt aldus: «De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen het 2e lid van art. IV der ontwerp-veror- dening tot wijziging van de verordening van 12 October 1905 op het Bouwen en Sloopen te lezen als volgt: «Van gebou wen op hoeken van straten of wegen, waar rooilijn en straat- of weggrenslijn samenvallen, moeten de gevels, en, waar deze niet samenvallen, de wegafsluitingen, zoodanig worden ge steld, dat zij door eene schuine of eene gebogen lijn de grenslijnen der beide straten of wegen, waaraan zij staan, vei binden. Wordt daarvoor een schuine lijn gekozen, dan moet die ten minste 1.50 M. lang zijn en moet de schuine lijn de beide grenslijnen onder gelijke hoeken snijden. Wordt een gebogen lijn gekozen, dan zal deze de schuine lijn niet mogen overschrijden." Het amendement van den heer Hoogenboom wordt vol doende ondersteund en kan derhalve een punt van beraad slaging uitmaken. Ik geloof dat de bedoeling heelemaal duidelijk is, maar ik zit alleen met de redactie. De heer Hoogenboom. Die is niet moeilijk. De Voorzitter. Die is wel moeilijk. Mijns inziens deugt de redactie niet. De heer Hoogenboom. Het is letterlijk overgenomen. De Voorzitter. Er staat hier: «Wordt een gebogen lijn gekozen" enz. Wat is dat voor een gebogen lijn? U hadt moeten zeggen: een deel van een cirkelboog. De heer Hoogenboom. Het staat in de verordening ook; daar wordt ook gesproken van een schuine lijn. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zie het groote belang van het amendement niet in. Het zou wellicht eenig belang hebben, wanneer de gebogen lijn thans volgens het voorstel van de Commissie geheel buiten de rechte lijn viel, maar dat kan niet, want een gebogen lijn die twee punten verbindt, is toch langer dan een rechte. Zij valt dus altijd voor een deel binnen en voor een deel buiten de rechle lijn. Wat de heer Hoogenboom wil, is een terugdringen van de ronde hoeken, waarvoor ik niet voldoende reden zie. Afgezien dus van de bezwaren, die er tegen bestaan om zoo'n geïmprovi seerd amendement dadelijk te aanvaarden, lijkt mij voor zoover ik er over kan oordeelen, dat het de bepaling volstrekt niet verbetert. De heer Hoogenboom. M. d. V. Het blijkt, dat de heer- van der Pot de zaak niet goed begrijpt, omdat hij zich de moeite niet geeft, even een schetsje te maken. Het spreekt toch vanzelf dat de gebogen lijn, die in de verordening evenlang wordt voorgeschreven als de schuine lijn, dan buiten de schuine lijn vooruit zal springen, dus die schuine lijn zal overschrijden. De heer Briët. M. d. V. Ik zou over deze zaak gaarne het oordeel willen hooren van den Wethouder van Fabricage. De heer Fischer. M. d. V. Als ik mijne meening hierom trent moet zeggen, dan is mijne meening deze, dat ik er bij den Raad sterk op zou willen aandringen om het amende ment van den heer Hoogenboom te verwerpen. Voor een technicus is het misschien heel duidelijk wat hij bedoelt, maar ik maak mij sterk, dat het aan 30% van de raadsleden niet duidelijk is, waarom het hier gaat. Ik heb hier voor mij eene verordening, die nog wat nieuwer is dan die van Arnhem en daar wordt als lengte voor de schuine lijn opgegeven 1.60 M. Waarom wordt door den een voorge steld 1.60 M. en door den ander 1.50 M.? Men zou hierover tot van avond kunnen discuteeren. Zooals de zaak thans is geregeld, heeft deze nooit aanleiding ge- gegeven tot moeilijkheden. Er is derhalve m. i. geen reden er verandering in te gaan brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Hoogenboom wordt in stem- •ming gebracht en verworpen met 25 tegen 2 stemmen. Tegen stemmen de heerenvan Romburgh, van Hamel, Aalberse, Zwiers, Pera, Hartevelt, J. P. Mulder, Fischer, van der Pot, Timp, van der Lip, Tepe, Fabius, Kor ff, Sasse, Ver gouwen, Sijtsma, van Tol. Bots, van der Eist, Briët, Fokker, Reimeringer, de Boer en Roem. Vóór stemmen de heeren: Botermans en Hoogenboom.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 10