8
DONDERDAG 18 JANUARI 1917.
Tegen stemmen de heerenSijtsma, Fokker, Hoogenboom,
van der Pot en Huurman.
(Tijdens de behandeling van dit punt was de heer Sasse
ter vergadering gekomen.)
XVI. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 23 April 1903 (Gem. Blad No. 23) op het gebruik van
hel Openbaar Slachthuis.
(Zie Ing. St. No. 18).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen 1 tot en met V en daarna de geheele ver
ordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
XVII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 3 Juni 1909 (Gem. Blad No. 10), op den invoer, het ver
voer, de keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch
in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 18).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen I en II en daarna de geheele verordening
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
XVIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 30 Juli 1914 (Gem. Blad No. 29), regelende de heffing van
belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis
te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 19).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XIX. Voorstel inzake de verstrekking van goedkoope melk
ten behoeve van kinderen beneden 2 jaar van on- en min
vermogende ingezetenen.
(Zie Ing. St. No. 13.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XX. Voorstel tot herziening van de regeling der goedkoope
cokesvoorziening.
(Zie Ing. St. No. 30.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen
komstig het praeadvies besloten.
(De heer Fabius kornt ter vergadering.)
XXI. Verordening op Vergunnings- en Verlofslocaliteiten
en Logementen.
(Zie Ing. St. No. 20.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het komt mij voor, dat wij onze
militairen onrecht aandoen door te veronderstellen, dat zij,
zoodra zij zijn teruggekeerd naar hunne haardsteden, zich
zullen overgeven aan dronkenschap. Dat doen wij, wanneer
er gehandeld wordt volgens den wensch van den Minister.
Ik zou daarom deze verordening liever niet zien aangenomen.
Mocht er onverhoopt moeten worden ingegrepen, dan kan de
Burgemeester als Hoofd van de politie optreden.
De heer Briët. M. d. V. Ik meen, dat wij deze quaestie vooraf
moeten regelen. Wij hebben gezien, dat zelfs toen de mobili
satie werd afgekondigd, vele militairen niet nuchter waren.
Ik vermoed, dat dit bij de demobilisatie ook wel het geval
zal zijn. Ik acht het dan ook wenschelijk, dat er vooraf eenige
maatregelen zullen worden genomen om dronkenschap tegen
te gaan.
Een andere vraag is natuurlijk of het wel noodig zal zijn
eene dergelijke verordening te maken in verband met de
bevoegdheid, die de Gemeentewet aan den Burgemeester toe
kent. De Gemeentewet kent n.l. aan den Burgemeester in
geval van oproerige beweging of stoornis der openbare orde
de bijzondere bevoegdheid toe om onverwachts in te grijpen.
De bepalingen, die de Burgemeester dan krachtens die bij
zondere bevoegdheid maakt, moeten echter binnen een week
door den Raad zijn goedgekeurd.
Daar het nu zeer wel mogelijk is, dat er zich bij de
demobilisatie dergelijke omstandigheden zullen voordoen, acht
ik het beter, dat wij daarin dan maar dadelijk voorzien door
deze verordening vast te stellen. Gaan wij daartoe niet over,
dan zullen wij achteraf verordeningen moeten goedkeuren,
terwijl deze verordening ook preventief werkt.
De heer Pera. M. d. V. Het is een gewoon verschijnsel,
ook in normale tijden, dat de militairen, die uit den dienst
treden opgewekt zijn. Die vroolijkheid uit zich al heel gauw
in het bezoeken van de huizen, waar spiritualiën verkocht
worden. In deze omstandigheden zal dat bezoeken van kroegen
dus zeer zeker niet gering zijn. Daarom vërdient het m. i.
aanbeveling om vooruit daartegen maatregelen te treffen.
De heer Sijtsma heeft gezegd, dat, wanneer dergelijke om
standigheden zich voordoen, de Burgemeester de bevoegdheid
heeft als hoofd der politie om tusschenbeide te treden. Is er
echter eenmaal een ongewenschte toestand geschapen, dan is
het altijd heel moeielijk dien weder op te heffen. Wanneer
wij dus op deze wijze dergelijke moeielijkheden kunnen voor
komen, dan verdient dat volgens mij wel aanbeveling. Ook
zie ik in de vaststelling van deze verordening geen beleedi-
ging ten opzichte van de militairen, die den dienst verlaten.
Het wil mij dus voorkomen, dat het gewenscht is met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan.
De heer van der Pot. M. d. V. Meteen enkel woord wensch
ik het gevoelen van de meerderheid van de Commissie voor de
Strafverordeningen te verdedigen, hoewel ik daarin heel kort
kan zijn na hetgeen reeds is gezegd.
Het komt mij voor, dat niet zoozeer het onverwachte van
ordeverstoringen het criterium is voor de bijzondere bevoegdheid
volgens artikel 187 van de Gemeentewet den Burgemeester
toekomende, als wel het feit, dat het dan noodig is, dat er
reeds eene verstoring van de openbare orde heeft plaats ge
had, alvorens de Burgemeester de bevoegdheid heeft tot het
nemen van dergelijke maatregelen. En dit nu is hier niet het
geval. Krachtens deze verordening zal de Burgemeester reeds
kunnen optreden, wanneer er gegronde vrees voor ordever
storing bestaat.
Op dien grond ben ik van meening, dat eene dergelijke
verordening wel degelijk haar nut heelt en meer is dan eene
bloote beleefdheid tegenover den Minister, die nu eenmaal
wenscht, dat zij zal worden vastgesteld.
Het bezwaar van den heer Sijtsma acht ik niet juist. Ik zie
in deze verordening geen wantrouwen speciaal tegenover de
militairen, waarvoor geen reden zou zijn. Men moet evenwel
niet vergeten, dat de demobilisatie gepaard zal gaan meteen
algemeen gevoel van opluchting bij de geheele burgerij, het
welk aanleiding geven zal tot vreugde en opgewektheid, die
zich ook op verkeerde wijze kan uiten. De verordening beoogt
hiertegen bij voorbaat preventief op te treden.
De heer Fokker. M. d. V. Na de bestrijding, waaraan de
meening van de minderheid van de Commissie heeft bloot
gestaan van de zijde van de heeren Pera en Briët, meen ik
een enkel woord nog te moeten spreken. De heer Pera heeft
gesproken over een opgewektheid bij de demobilsatie, die een
uitweg zoekt in logementen, dat wil zeggen door daar zijn
intrede te doen. Wie die opgewektheid bezit, Mijnheer de
Voorzitter, zal ook, als deze verordening wordt vastgesteld,
naar een logement kunnen gaan, want nergens staat in de
verordening, dat de logementen gesloten zullen moeten zijn.
Waarom is het nu noodig, Mijnheer de Voorzitter, dat voor
zulk eene algemeene regeling de Minister zich wendt tot iedere
gemeente om er eene verordening voor vast te stellen. Ik
dacht, dat hiervoor eene Rijkswet beter was en dat de Re
geering niet iedere gemeente vriendelijk moest uitnoodigen
om eene verordening te maken, ook omdat de Regeering zich
niet aan een weigering moet blootstellen, waar de Raad het
kan weigeren. Waar de bedoeling is, dat het een regel zal
zijn, die geldt voor het geheele land, daar had men er ook
eene algemeene regeling van moeten maken. De Minister had
zich mijns inziens niet tot de gemeenten moeten wenden.
Waar Burgemeester en Wethouders zich over deze verorde
ning tot den Minister hebben gewend en zij dit wel niet zullen
hebben gedaan zonder U, Mijnheer de Voorzitter, als hoofd
van de politie daarover te hebben geraadpleegd of deze ver
ordening al dan niet door U, Mijnheer de Voorzitter, nood
zakelijk werd geoordeeld, daar kan ik toch niet aannemen, dat
Burgemeester en Wethouders in deze van Uw gevoelen zullen
zijn afgeweken en moet de Raad wel concludeeren, dat ook
door U eene dergelijke verordening niet noodig werd geoor
deeld. Ik zou nu gaarne van U willen vernemen, waar U in
de eerste plaats deze verordening zult hebben te hanteeren,
of U zulk eene verordening noodzakelijk vindt. En dan wil ik
wel zeggen, dat ik verwacht, dat U zult zeggen, dat U deze
verordening niet noodig vindt.
Wanneer dit zoo is, dan is er voor ons ook geen reden om
deze verordening te gaan vaststellen en dan geloof ik, dat wij
beter zullen doen op U te vertrouwen, dat, U, wanneer er zich
omstandigheden mogen voordoen, die aanleiding kunnen geven
tot drankmisbruik en ordeverstoringen, die maatregelen zult
nemen, waartoe U de bevoegdheid heeft en dat deze dan
afdoende zullen zijn.
Wanneer deze verordening noodzakelijk is volgens de gevallen,
waarin de heer van der Pot haar noodig acht, dan zou men
ook de burgerij, die sociëteiten bezoekt, niet mogen vergeten.