32 DONDERDAG 18 JANUARI 1917. vergelijking met andere plaatsen heeft de Raad hier niet zoo buitensporig veel te doen en ik wil 'er de heeren dan ook op voorbereiden, dat zij dit jaar waarschijnlijk wat meer zullen moeten afhandelen. XXXI. Vaststelling van bet 2e suppletoir cohier der plaat selijke directe belasting, dienst 1916. (Zie Ing. St. Nó. 23). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. De Voorzitter. Verlangt geen van de heeren nog iets in het belang der gemeente in het midden te brengen? Zoo niet, dan zou ik nog een mededeeling wenschen te doen. Mijn Heeren. Naar aanleiding van het gesprokene bij de Begrooting hebben Burgemeester en Wethouders een andere verdeeling van de bezigheden in hun College overwogen. Met het oog op de tegenwoordige omstandigheden hebben Burgemeester en Wethouders hét echter wenschelijk geacht om geen ingrijpende verandering daarin te brengen. Ik kan de heeren echter mededeelen, dat de Wethouders de heeren Bots en van der Lip zoo welwillend zijn geweest om mij van een gedeelte van rijijn taak te ontlasten en dat de heer Bots door ons College is aangewezen als voorzitter van Commis sarissen van de Lichtfabrieken en de heer van der Lip als Voorzitter van de Commissie van Beheer over de gestichten »Endegeest", »Rhijngeest'' en «Voorgeest". Ik wil hieraan nog dit toevoegen. Bij de begrootingsdebatten is er bij de ver deeling van den arbeid van de Wethouders door eenige leden van den Raad getwijfeld of er hier wel 4 Wethouders noo- dig waren en werd speciaal, wat een der Wethouders betreft, twijfel uitgesproken, of hij hier wel rioodig was, omdat hem speciaal zoo weinig bezigheden waren opgedragen. Als mijne persoonlijke overtuiging wil ik mededeelen, dat, hoewel officieel diens taak niet zoo veel omvattend is, omdat zijn titel dateert uit overoude tijden, deze Wethouder en dat kunnen de andere Wethouders mede getuigen ons allen ten zeerste behulpzaam is bij alle mogelijke aangelegenheden, in het bijzonder, wanneer het redactiewerk en juridischen arbeid betreft. Het is ook hier, zooals dat zoo menigmaal het geval is, ce qu'on voit, et ce qu'on ne voit pas. Daarom heb ik het gewenscht geacht mede te deelen, dat de Wethouder, die toen bedoeld werd, Jot zeer groote hulp is van mij en de andere Wethouders. Ik zou dit thans niet gezegd hebben, omdat bij de begrootingsdebatten deze zaken zonder eenige scherpte zijn besproken. Maar korten tijd daarna is door de pers hier ter stede deze zaak eenigszins anders mede gedeeld dan hier het geval was geweest en dan waarschijn lijk de bedoeling is geweest van de leden van Uwe Vergade ring, die hunne meening over deze quaestie hebben te kennen gegeven. Ik wensch, wat er daaromtrent in de pers is ge zegd, recht te zetten en als mijne meening uit te spreken, dat die Wethouder zeer noode door ons College zou kunnen worden gemist. Niemand daarna meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 32