28
DONDERDAG 18 JANUARI 1917.
16 der verordening, bepalende het getal der scholen voor
openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het
onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der
scholen te verlcenen en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel."
De Voorzitter. Er is op dit artikel een amendement inge
diend door den heer Huurman c. s. Een amendement van
gelijke strekking, namelijk om in plaats van 450.— huur-
vergoeding te lezen400.is zooeven bij art. 10 van de
eerste verordening aangenomen. Ik stel dus voor, dat ook in
dit artikel wordt gelezen in plaats van 450.":»/400.
Verder is er ook op dit artikel een amendement ingediend
dooi' de heeren Sijtsma, Fokker, van der Eist, van Gruting,
de Boer en Botermans. Over een dergelijk amendement heb
ben zooeven de stemmen gestaakt bij de behandeling van
de eerste verordening. Ik stel dus voor de quaestie te be
schouwen alsof over dit amendement ook de stemmen hebben
gestaakt. Het kan dan de volgende maal worden besproken.
De heer Sijtsma. Dan vervalt zeker uit dit artikel de alinea:
»De onderwijzeressen, belast met het onderwijs in de nuttige
handwerken, ontvangen enz."
De Voorzitter. Juist!
De heer Sijtsma. Nu art. 13 van de eerste verordening is
aangenomen, trekken wij natuurlijk ons amendement op dit
artikel 7, om aan de onderwijzers in het bezit van het diploma
voor Slöjd B een verhooging van wedde ad 50.'sjaars
te geven, in.
De Voorzitter. Het amendement van den heer Fokker op
dit artikel om uit de 3e alinea van dit artikel te doen ver
vallen de woorden: »Aan de onderwijzers en onderwijzeressen
onder b en c van dit artikel bedoeld", is na de behandeling
van de eerste verordening ook vervallen.
In verband met het amendement van den heer Fokker op
art. 14 der eerste verordening, dat wij overnamen, wijzigen
wij het vijfde lid van dit artikel door achter het woord
»kinderen" in te voegen »of ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders als kostwinners van een gezin zijn
te beschouwen."
De stemming óver artikel 7 wordt aangehouden tot een
volgende vergadering.
De artikelen 8 tot en met 11 wor den achtereenvolgens zon
der beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. De eindstemming over deze verordening in
haar geheel zal dus ook tot de volgende zitting moeten wor
den uitgesteld.
Aan de orde is nu de derde verordening, luidende:
Verordening, regelende de bezoldiging van de onderwijzers
en de onderwijzeressen, belast met het geven van openbaar
herhalingsonderwijs.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Vergouwen. M d. V. Ik zou nog een enkel woord
willen zeggen in aansluiting met hetgeen ik reeds van mid
dag heb gezegd. Ik begrijp n.l. niet hoe Burgemeester en
Wethouders er toe gekomen zijn om de salarissen bij het
herhalingsonderwijs nader te regelen. In de toelichting, die
Burgemeester en Wethouders geven, kan men de beweeg
reden ook niet vinden. Alleen blijkt daaruit, dat Burgemeester
en Wethouders een vergelijking hebben- gemaakt met de
salarissen, die Mathesis en Kennis is Macht geven. Uit die
vergelijking blijkt, dat de onderwijzers bij die instellingen iets
meer verdienen dan bij het herhalingsonderwijs. Overigens
gelden de overige motieven, die hebben geleid tot de verhoo
ging der salarissen van de onderwijzers bij het gewoon lager
onderwijs hier in geen geval. Burgemeester en Wethouders
moeten erkennen dat hier geen gebrek aan onderwijzers is,
wat in tegenstelling daarmede bij het lager onderwijs wel
het geval is. Het is een bijbetrekking en Burgemeester en
Wethouders zeggen ooker melden zich altijd voldoende ge
gadigden aan. Vermoedelijk zal de voorgestelde salarisregeling
wel worden aangenomen. De onderwijzers krijgen dus al meer
traktement. Wanneer diezelfde heeren en dames bij het her
halingsonderwijs komen, krijgen zij nog meer. Nu zijn de
kosten, die deze salarisverhooging medebrengt, geraamd op
950.Dat is nu wel niet zoo'n hoog bedrag. Dat neemt
echter niet weg, dat er volgens mij geen enkel motief is voor
een dergelijke verhooging. Ik zal dus tegen deze geheele ver
ordening stemmen, want dan blijft de oude verordening van
kracht.
De heer van Hamel, M. d. V. De onderwijzers, die her
halingsonderwijs geven, hebben gerequestreerd om verbetering
van hun salaris en de Schoolcommissie heeft dat verzoek
ondersteund. Burgemeester en Wethouders gaan mede met
het denkbeeld in dat verzoek uiteengezet en zijn van mee
ning, dat ook aan de onderwijzers bij het herhalingsonderwijs
wel eene salarisverbetering mag worden gegeven. Vandaar
dan ook dat Burgemeester en Wethouders gekomen zijn met
het voorstel om op zeer bescheiden voet het' traktement van
die onderwijzers te verbeteren. Het zou mij spijten, wanneer
deze heeren en dames van de salarisverbetering werden uit
gesloten.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik heb van den Wethouder
niets anders vernomen dan eene betuiging van zijn leedwezen
en het verwijzen naar de ingediende adressen. Dat men ver
betering van zijne positie verlangt en daarom een request
indient, dat spreekt van zelf. Dit wil evenwel niet zeggen,
dat, wanneer de belanghebbenden maar zeuren, de Overheid
ten slotte moet toegeven. Men moet wel degelijk zien naai
de gemeentekas en zich afvragenis er reden om het salaris
te verhoogen? Nu zegt de heer van Hamel, dat het jammer
zou zijn als die menschen die vermeerdering niet kregen, maar
men moet niet vergeten, dat het niet hun stamtraktement
geldt. Het is maar eene bijbetrekking, daar moet wel degelijk
rekening mede worden gehouden. Men heeft tijd over en die
wordt besteed aan het herhalingsonderwijs. Er is liefhebberij
genoeg voor en daarom zeg ik - laat het salaris blijven zooals
het op het oogenblik is. Als ik Wethouder van Onderwijs
was, zou ik hebben gezegd: u hebt nu wel gevraagd, maar
er is geen voldoende reden voor om uw verzoek toe te staan.
Wanneer de toestand goed geregeld is, dan zie ik niet in,
waarom daarin verandering moet worden gebracht.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik zou er even op willen
wijzen, dat, afgescheiden van de andere onderwijzers, de
onderwijzeressen belast met het kook- en waschonderricht
mej. Tilanus eene bezoldiging ontvangt van 1000.Wan
neer men dit salaris vergelijkt bij wat in andere plaatsen
voor die belangrijke betrekking wordt gegeven, dan zal men
moeten erkennen, dat 1000.te weinig is.
Deze onderwijzeres heeft hierover een paar jaar geleden
terecht geklaagd. Dat wil niet zeggen, dat Burgemeester en
Wethouders gezwicht zijn voor wat de heer Vergouwen in
eene verkeerde beteekeru's heeft genoemdgezeur de Voor
zitter heeft al gezegd, dat hier niet onder moet worden ver
staan, dat, als men maar vraagt, men het wel zal krijgen,
maar dat het beteekent, dat het tegen den Raad ingaan zou
zijn, een loopen tegen den muur, maar dat naar de mee--
ning van Burgemeester en Wethouders de onderwijzers en
onderwijzeressen, die al zoo lang bij het herhalingsonderwijs
zijn, recht hebben op verbetering van hunne positie.
De heer Vergouwen zegt: het is eene tijbetrekking, dat is
niet te ontkennen en het is voor menig onderwijzer een wel
kome bijslag; dit neemt evenwel niet weg, dat Burgemeester
en Wethouders van meening zijn, dat, wat door den onder
wijzer aan de herhalingsschool wordt gepresteerd, wel een
reden mag zjjn om mede te gaan met het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders. Het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is zoo bescheiden, dat de Raad daartegen toch
wel geen bezwaar zal kunnen hebben.
De heer Sijtsma. M. d V. Ik kan mij in dit opzicht wel
aansluiten bij het gesprokene door den geachten Wethouder.
Wij hebben met onze verhoogingen een verschillenden maat
staf aangelegd voor de diensten van de onderwijzers in de
verschillende vakken en aan de verschillende scholen, en nu
moet daarbij tn. i. ook het herhalingsonderwijs worden be
trokken. Ik stem toe, dat meri voor dat onderwijs wel ge
noeg sollicitanten kan krijgen, maar na den maatstaf dien
men heeft aangelegd voor de gewone onderwijzers, is ook de
waardeering van dit onderwijs wel anders geworden dan vóór
dien tijd. Daarom kan ik mij wel vereenigen met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders.
Wat de adressen en verzoeken betreft, daar luisteren de
Raad en Burgemeester en Wethouders alleen naar als er
billijke redenen voor aanwezig zijn. Wij moeten ons in deze
laten leiden door de vraag: wat werk er verricht wordt, en
wat daarvoor nu bij andere takken van onderwijs wordt ge
geven. Dan geloof ik, dat deze verhooging billijk en recht
vaardig is.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen 1 tot en met 6 worden zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Vinden de heeren goed, dat ik de eindstem
ming over deze verordening ook aanhoud tot dë volgende
zitting? Men kan nooit weten, wat er met de twee vorige