DONDERDAG 18 JANUARI 1917.
19
wijzers, dan moet men dit ook doen ten aanzien van de school
hoofden.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik zou eene vraag willen
stellen die de beide amendementen betreft: waarom worden
de hoofden van de meisjesscholen le en 2e klasse wel gelijk
gesteld met de hoofden van de jongensscholen le en 2e klasse,
maar is hierin niet opgenomen de gelijkstelling met de hoofden
der jongens- en meisjesscholen 2e klasse. Ik heb daarvoor geen
motief kunnen vinden, dat de hoofden der scholen voor jongens
en meisjes 200.in salaris ten achter moeten staan bij
de hoofden van jongensscholen en meisjesscholen afzonderlijk.
Ik vermoed, dat het motief voor het verschil in de bestaande
verordening en in het voorstel van Burgemeester en Wet
houders is, dat de laatstbedoelde scholen kleiner zijn. Zoo
is de school aan de Pieterskerkstraat o. a. grooter dan de
school aan de Heerenstraat. Ik wil daarmede niet zeggen,
dat ik dit een juist motief vind, maar in elk geval staan de
hoofden van de scholen voor jongens en meisjes daarin niet
ten achter bij hun collega's van de meisjesscholen, die zeker
niet grooter zijn. Wanneer men nu het traktement van de
hoofden der meisjesscholen met 200.opvoert, wat voor
reden kan er dan bestaan om de hoofden der scholen, waar
jongens en meisjes komen, ook niet in die verhooging op te
nemen? Beide amendementen hebben een feministische strek
king, maar is men nu niet plus feministe que la femme, wan
neer men alleen de verhooging gaat geven aan de hoofden
der meisjesscholen en de hoofden der scholen voor jongens en
meisjes, welke hoofden toevallig mannen zijn, daarbij vergeet?
De heer Pera. M. d. V. De heer van Gruting gebruikt bij
de verdediging van zijn amendement een argument, dat mijns
inziens afwijkt van den gewonen regel. Hij zegt: »gelijk werk,
gelijk loon". Ik meen, dat deze quaestie in de practijk van
een ander standpunt wordt beschouwd. Telkens hoort men
klagen, dat de salarissen te laag zijn om er behoorlijk van
te kunnen leven. Dientengevolge dienen zij dus verhoogd te
worden. Maar nu zijn de levensomstandigheden voor een man
heel anders dan voor eqn vrouw. Het amendement houdt
mijns inziens absoluut geen rekening met den werkelijken
toestand van het leven. Mijns inziens is het absoluut niet
onbillijk.wanneer men aan de mannelijke hoofden meer salaris
geeft dan aan de vrouwelijke hoofden. Ik kan daarom mijn
stem ook niet geven aan het amendement.
De heer Briët. M. d. V. Ik meen, dat in het algemeen de
salarissen van mannen en vrouwen niet behooren te worden
gelijkgesteld. Ik zal echter op die principiëele quaestie niet
verder ingaan. De heer van Gruting heeft de quaestie in
korte trekken van zijn standpunt verdedigd en de heer Pera
heeft zijn meening bestreden. Ik begrijp echter ten volle, dat
een eventueel amendement om die ongelijkheid in het alge
meen weder in te voeren geen kans van slagen heeft. Men
heeft nu eenmaal gebroken met het stelsel van de oude ver
ordening en men heeft die gelijkheid voor een groot gedeelte
ingevoerd. Nu acht ik het echter inconsequent, waar men die
gelijkheid in salaris van mannen en vrouwen nu eenmaal
heelt aangenomen, dat men nu weder een ongelijkheid wil
scheppen voor het salaris der hoofden.
Dat is mij nog niet verklaard en evenmin staat er iets over
in de stukken. Daarom kan ik niet medegaan met hetgeen
de heer Pera gezegd heeft, maar zal ik stemmen voor het
amendement van den heer van Gruting c. s., dat uitgaat van
de mijns inziens juiste gedachte, gelijk deze ook in de toe
lichting van het voorstel van Burgemeester en Wethouders is
aanbevolen.
Ik had gedacht, dat, waar de heer Hoogenboom aan den
Wethouder van onderwijs eene vraag heeft gesteld, eene
vraag, die wel de moeite waard is, deze die vraag wel zou
hebben beantwoord. Door de tegenwoordige regeling, waarbij
het salaris voor de onderwijzers en de onderwijzeressen precies
gelijk wordt gesteld, worden de onderwijzeressen bevoordeeld
boven de onderwijzers, omdat zij na haar veertigste jaar niet
meer behoeven te storten in het pensioenfonds. De heer
Hoogenboom heeft tot twee maal toe hierover eene vraag ge
daan aan den Wethouder, maar geen antwoord ontvangen.
In de toelichting staat nu het volgende: «volgens de thans
vigeerende verordening ontvangen deze laatsten na 20 jaar dienst
nog een laatste verhooging van f 50.— dat was om de
ongelijkheid op te heffen in het door ons aanbevolen
stelsel kan een dergelijk verschil in traktement bezwaarlijk
gehandhaafd blijven maar wat is dan dat stelsel? zoo
dat, hoe men ook overigens daaiover moge denken, in casu
dezelfde regeling voor de mannelijke en vrouwelijke onder
wijzers zal dienen te worden vastgesteld." Volgens Burge
meester en Wethouders is nu de regeling vervallen van 1911
volgens welke aan de onderwijzers eene verhooging meer
werd gegeven dan aan de onderwijzeressen. Maar waarom is
die regeling vervallen?
De heer van Hamel. Omdat er een grens is.
De Voorzitter. Dit heeft toch niets met de artikelen te
maken?
De heer Briët. Zeker wel, Mijnheer de Voorzitter. Wanneer
men medegaat met het amendement van den heer van
Gruting c s. om aan de hooiden van de jongens- en meisjes
scholen een gelijk salaris te geven, dan ligt hierin opgesloten,
dat de hoofden van de meisjesscholen bevoordeeld worden
boven de hoofden van de jongensscholen.
Nu had ik een antwoord van den Wethouder verwacht op
de vraag van den heer Hoogenboom, maar omdat dit achter
wege is gebleven, daar doe ik die vraag nog eens.
De heer Vergouwen. M. d. V. Het kost heel wat moeite
om Burgemeester en Wethouders zoo zachtjes aan mede te
krijgen.
Enkele jaren geleden is voorgesteld het beginsel van gelijk
heid toe te passen tusschen onderwijzers en onderwijzeressen.
Na heel veel moeite is men hiertoe gekomen. Nu staan wij voor
dezelfde kwestie ten aanzien van de schoolhoofden. Nu houden
Burgermeester en Wethouders, wat deze zaak betreft, nog
maar altijd aan het oude standpunt vast. Dit kan ik mij
niet goed begrijpen. Men heeft b.v. twee eerste klasse scho
len. Het personeel is gelijk, alleen met dit verschil, dat op
de eene school onderwijzers en op de andere onderwijzeressen
zijn. Allen genieten dezelfde voorrechten en >ook het zelfde
salaris. Nu komt er opschuiving. Men haalt zijn hoofdakte
en men blijft gelijk, maar nu wordt men benoemd tot hoofd
en nu komt er verschil. Ik begrijp niet, waarom er nu in
eens een verschil moet worden gemaakt. Als men volgt het
systeem, dat onderwijzers en onderwijzeressen gelijk zijn,
laten zij het dan ook blijven. Waarom moet nu die ongelijk
heid blijven bestaan? Als er ongelijkheid is, dan moet dit
reeds tot uitdrukking komen bij het begin rtiaar niet aan
het eind.
Overigens sluit ik mij gaarne aan bij het amendement van
den heer van der Eist c. s., omdat dit geheel in overeenstem
ming is met hetgeen ik in het midden heb gebracht. Ik zie
n.1. de noodzakelijkheid niet in, dat een salarisregeling van
de onderwijzers vanzelf medebrengt een salarisregeling der
hoofden.
De heer van Hamel. Eerst heeft de heer Hoogenboom
gezegd, dat ik hem geen antwoord heb gegeven en nu komt
de heer Briët daarop weder eens terug. Ik meen toch dui
delijk gezegd te hebben, dat de toestand, wat de pensioenen
betreft, precies hetzelfde is gebleven. Het spreekt echter vanzelf,
dat ik niet al de vragen, die een half uur geleden door de ver
schillende sprekers zijn gesteld, kan beantwoorden. Laat men
dan kort van stof zijn, of permitteeren, dat ik die vragen
direct beantwoord. De heer Briët heeft mij verweten, dat ik
den heer Hoogenboom niet direct heb beantwoord. Wanneer
dat nu zoo was, wat belet den heer Hoogenboom dan een
amendement in te dienen om de salarissen der dames niet
te verhoogen?
De heer Briët heeft gezegd, dat Burgemeester en Wet
houders in dit opzicht met de gelijkstelling van mannen en
vrouwen inconsequent zijn geweest. Maar er is eens een grens
aan die verhoogingen. Wij hebben nu de traktementen van
de dames niet verhoogd, omdat de levensomstandigheden van
een mannelijk hoofd een hooger salaris vereischen. Wij hebben
daarbij de gedragslijn gevolgd, die wij altijd hebben gevolgd
ten opzichte van onderwijsquaesties. Er is altijd eenig verschil
geweest tusschen de salarissen van de hoofden van meisjes
scholen en die van de hoofden van jongensscholen. De oor
zaak hiervan is niet gelegen in mindere waardeering voor
den arbeid van de dames. In geenen deele. Maar die verschil
lende salariëering vindt zijn grond in de verschillende levens
omstandigheden. De heer van Gruting heeft gezegd, dat die
precies hetzelfde zijn, maar dat is terecht door den heer Pera
bestreden op grond, dat de mannen als hoofden van hun
gezin voor veel grooter uitgaven staan dan hun vrouwelijke
collega's.
Daarom hebben wij gezegder moet aan die verhoogingen
eens een einde komen en wij hebben op dien grond de sala
rissen van de vrouwelijke hoofden niet verhoogd. Wij meen
den, dat het groote bedrag dat die dames zouden krijgen en
dat zij feitelijk niet strikt noodig hadden, beter kon worden
besteed door verschillende andere categorieën, die het wel
konden gebruiken daarmede te bevoordeelen. Dat is het
standpunt van Burgemeester en Wethouders. Wil de heer
Hoogenboom een amendement indienen om de verhooging
met het oog op de pensioenen niet toe te kennen aan de
dames, dan moet hij dat weten." Ik betwijfel echter of de
dames-niet-hoofden hem daarvoor dankbaar zullen zijn. Nu
Burgermeester en Wethouders om van dat gezeur af te zijn
hebben toegegeven en eenigszins van hun oorspronkelijk