DONDERDAG 18 JANUARI 1917.
17
noemd een beginsel, dat op krukken gaat. Onze redeneering
ging echter geheel parallel met het denkbeeld van Burge
meester en Wethouders, zooals de heer Fokker reeds heeft
opgemerkt. Wij moesten met deze salarisregeling komen
omdat de nood er toe drong. Men kon geen voldoende solli
citanten meer krijgen voor klasseonderwijzers. Dit is voor
een deel een gevolg der mobilisatie, maar niet uitsluitend.
Burgemeester en Wethouders erkennen dit ook. Hier heeft,
de heer Vergouwen dus ongelijk. Wanneer hij zich de moeite
eens had gegeven om te onderzoeken een lijst van een 5-tal
gemeenten, die ik heb nagezien, dan zou hij gezien hebben,
dat in die gemeenten, die alle ongeveer even groot zijn als
Leiden, de salarissen der onderwijzers veel gunstiger zijn
dan hier het geval is. Dit was een van de groote motieven
om hier de salarissen der klasseonderwijzers te verhoogen.
Op het oogenblik kunnen wij nog niet met de meeste dier
gemeenten geheel concurreeren, en daarom ga ik behoudens
enkele verbeteringen mede met het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders.
Wij waren echter om dezelfde reden niet genoodzaakt om
de salarissen van de hoofden in gelijke mate te verhoogen.
De heer Pera is het in de laatste jaren echter meestal
met Burgemeester en Wethouders eens. Dat is heel mooi en
gemakkelijk, maar dat wordt op den duur een kwaal. Ik
dacht dan ook: hoe zal het vandaag weer gaan? Zal hij zich
vandaag weer geheel bij Burgemeester en Wethouders neer
leggen? Na zijn betoog gehoord te hebben moet ik zeggen,
dat die kwaal wel chronisch is geworden. Anders had hij
krachtens zijn vroeger optreden toch niet mee kunnen gaan.
De hoofden van scholen, zegt de heer Pera, zijn vroeger
altijd miskend en achteruitgezet.
De heer Pera. Ik heb het woord miskend niet gebezigd.
De heer Sijtsma. Achteruitgezet is nog sterker. Wanneer
men het staatje nagaat bij het adres der hoofden, dan ontdekt
men,, dat men heel handig vergeten heeft, dat men 350.—
ontvangt voor vergoeding van huishuur. Ik ben het met den
heer Vergouwen eens, dat waar wij zuinig moeten zijn in
hooge mate, wij het verhoogen van het salaris van de hoofden
moeten uitstellen tot later; en de heer Pera en eveneens de
heer Heeres mag niet vergeten, dat op het oogenblik volgens
de regeling door Burgemeester en Wethouders voorgesteld,
het hoofd van eene school derde en vierde klasse, van wien
ook enkel de hoofdakte wordt gevraagd, 825.meer zal
verdienen dan een onderwijzer met hoofdakte, die in de klas
les geeft. Ik vind dit vei schil in waardeering van een hoofd
en een klasseonderwijzer wel wat heel groot. Ik had gedacht,
dat de heer Reimeringer, naast wien ik hier zit en voor
wiens zuinig zijn met mate ik veelal waardeering gevoel, al
zijn wij het anders niet altijd met elkaar eens, ook nu een
anderen kijk op deze kwestie zou hebben gehad. Hij wil
zich er thans uitwerken door te zeggen wij hebben in vre
destijd de salarisregeling der leeraren reeds overwogen, maar
hij weet ook wel, dat er toen reeds een verzoek is ingekomen
om het salaris van de onderwijzers te verhoogen, omdat de
toestand hier veel minder gunstig was dan in andere plaatsen.
Men heeft toen de oorlog uitbrak dit verzoek weer teruggeno
men. Belanghebbenden legden zich toen bij den toestand neer.
Indertijd heb ik bij het voorstel van Burgemeester en Wet
houders om het salaris der leeraren te verhoogen gezegd
dat ik den tijd er niet voor gekomen achtte. Maar toen men
eenmaal dien weg was opgegaan, kon men moeilijk anders
dan daarop voortgaan, dit zal de heer Reimeringer mij wel
moeten toegeven. De heer Reimeringer moet ook niet ver
geten, dat door den Burgemeester eene Commissie is benoemd
om de salarisregeling ook van andere groepen onder de oogen
te zien, en dit zal ongetwijfeld tengevolge hebben, dat wij
straks ook van andere groepen van ambtenaren der gemeente
het salaris zullen herzien en dan zal hij ook tegen moeten
stemmen.
Ik hoop in ieder geval en hiermee wil ik eindigen
dat wij door ons voorstel de verordening gelijk deze door
Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, zullen kunnen
sturen in eene richting, die meer bevrediging zal schenken
zonder aan de gemeente belangrijk meer te kosten.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Het antwoord van den ge-
achten Wethouder heeft mij niet geheel kunnen bevredigen.
Mijn vraag was niet zoozeer hoe groot het verschil is in de
bijdrage van de onderwijzers en de onderwijzeressen aan het
pensioenfonds voor weduwen en weezen, dat is een eenvoudig
rekensommetje en bedraagt 5 van het traktement, daar
de onderwijzeressen na hun 40ste jaar daarin niets meer,
de onderwijzers echter nog wel 5 moeten blijven bijdragen!
De onderwijzeressen boven de 40 jaar zullen dus voor het
weduwen- en weezen pensioen gelet op de nu vastgestelde
traktementen ongeveer 70.— minder behoeven te betalen
dan haar mannelijke collega's.
Mijn vraag ging echter over de quaestie, dat Burgemeester
en Wethouders nu bij hun voorstel tot gelijkmaking van de
salarissen van beide categorieën over die quaestie van de pen
sioensbijdrage zijn heengegleden, terwijl zij toch in 1911 dit
verschil wel in aanmerking hebben genomen, toen zij aan
de onderwijzers een laatste verhooging na 20 jaar dienst
van f 50.hebben toegekend, ter feitelijke gelijkmaking van
hun traktementen met de salarissen der onderwijzeressen.
Burgemeester en Wethouders zeggen daarover nu in hun
praeadvies
«Volgens de thans vigeerende verordening ontvangen deze
laatsten na 20 jaar dienst nog een laatste verhooging van
f 50,In het door ons nu aanbevolen stelsel kan een der
gelijk verschil in traktement bezwaarlijk gehandhaafd blijven,
zoodat, hoe men ook overigens daarover moge denken, in
casu dezelfde regeling voor de mannelijke en vrouwelijke
onderwijzers zal dienen te worden vastgesteld." Dat was mijn
vraag, daarbij nog niet uitsprekende of ik vóór of tegen de
geheele gelijkstelling in traktement zal zijn.
De heer van Hamel. M. d. V. De heer Vergouwen heeft
gevraagd waarom wordt er aan deze salarisregeling vastge
knoopt een salarisverbetering van de hoofden der scholen,
van de leerkrachten bij het herhalingson derwijs en van de
handwerksonderwijzeressen. Hij ziet de noodzakelijkheid daar
van niet in. Ik zou in dit verband den heer Vergouwen wil
len verwijzen naar de stukken, die in de Leeskamer ter visie
hebben gelegen. Daar hebben verschillende adressen van de
onderwijzers aan het herhalingsonderwijs, van handwerks
onderwijzeressen gelegen. Ook liggen er de missives van de
Plaatselijke Schoolcommissie. Nu wil ik daarmede niet zeggen,
dat men precies moet doen, wat adressanten daarin vragen,
maar dat is m. i. al een motief waarom wij die quaestie aan
de orde hebber, gebracht. Anders zou men en terecht
Burgemeester en Wethouders later kunnen verwijten: Gij
hebt voor de eene catagorie gezorgd en de andere catagorie
hebt Ge vergeten. Ik zou vreezen, wanneer Burgemeester en
Wethouders dat niet hadden gedaan, zij een dergelijke vraag
niet zonder beschaamde kaken zouden hebben kunnen be
antwoorden. Nu heb ik liever het verwijt van den heer Ver
gouwen aan Burgemeester en Wethouders, dat zij dit in eens
hebben gedaan, dan het verwijt op goeden grond, waarom
Burgemeester en Wethouders voor de eene catagorie hebben
gezorgd en de anderen weder hebben vergeten.
De algemeene beschouwingen over het geheele complex
verordeningen worden gesloten en de algemeene beschouwin
gen over de eerste verordening worden geopend.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb altijd nog geen antwoord
gehad op een vraag, die ik zooeven aan den geachten Wet
houder van Onderwijs heb gesteld, n. 1. welke motieven Bur
gemeester en Wethouders hebben geleid tot de verhooging
der salarissen van de hoofden der scholen. De Wethouder is
in Indië geweest. Wellicht heeft hij daar een kwaal opgedaan
die hem belet de vragen te hooren door de leden gesteld.
Oost Indisch doof is vooral voor ouderen een lastige kwaal,
Mijnheer de Voorzitter. Ik zou echter alsnog zeer gaarne een
antwoord willen hooren op mijn vraag, waarom een verbete
ring in het salaris der onderwijzers van bijstand niet tot stand
mag komen zonder een gelijktijdige verbetering van de sala
rissen der schoolhoofden.
De heer van Hamel. M. d. V. Het antwoord op zijne vraag
kan de heer Fokker vinden in het rapport van de School
commissie, waarbij nog komt, dat den heer Fokker wellicht
is ontgaan, dat reeds een jaar of wat geleden geoordeeld werd,
dat het traktement van de hoofden te laag was. Dienten
gevolge was de bezoldiging thans niet meer in overeenstem
ming met de abnormale tijdsomstandigheden niet alleen, maar
zelfs niet met de normale omstandigheden. Het is aan Bur
gemeester en Wethouders meer en meer duidelijk geworden,
al mag men daaromtrent met hen van opinie verschillen, en
al zal de heer Fokker het hiermede niet eens zijn, omdat hij
vindt, dat de hoofden niet luxueus behoeven te leven, dat,
waar wij aan de onderwijzers van bijstand verhooging gaan
geven, het niet aangaat de hoofden hiervan buiten te sluiten.
We vertrouwen dan ook, dat de meerderheid van den Raad
stemmen zal voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik kon daar straks niet voor
de derde maal het woord hebben. Thans kan ik zeggen, wat
ik zoo straks had willen zeggen. De heer van Hamel heeft
nog steeds geen antwoord gegeven op wat ik hem heb ge
vraagd, hoe het mogelijk is om een tweede, derde, vierde en
vijfde categorie voor te dragen voor verhooging. De heer
Fokker heeft gesproken over de verhooging aan de hoofden.
Ik zou willen opmerken, dat ook zij behooren tot degenen,
die achter den »het salaris regelende" motorwagen aankomen.