20
N°. 36. Leiden, 24 Januari '1917.
Eenigen tijd geleden bereikte ons een verzoek van H. Kors,
bloemist alhier, om vergunning tot het bouwen van een
schuur op het land, kad. bekend Sectie K, No. 257 en om
tevens een bloemenkas, die zich nog op de hem voorheen
toebehoorende kweekerij hoek Heerensingelvoormalige
Heerenlaan (thans Julianastraat) bevond, naar datzelfde land
te verplaatsen. Volgens de overgelegde teekening zouden
schuur en bloemenkas worden gesteld in de rooilijn der later
in noordelijke richting te verlengen Anna Paulownastraat.
Aangezien derhalve beide gebouwen voorloopig niet zouden
komen te staan aan een straat of weg, die aan het Rijk, de
Provincie of de Gemeente toebehoorde, zooals in artikel 1
der verordening op het bouwen en sloopen is voorgeschreven,
en voor afwijking van deze bepaling o. i. geen aanleiding was,
werd de gevraagde vergunning geweigerd.
De heer Kors verklaarde zich daarop bereid het hem toe
behoorende en voor straat bestemde gedeelte grond en water
aan het noordelijk einde der Anna Paulownastraat kosteloos
aan de gemeente in eigendom -over te dragen en zijn aandeel
in de kostén van bestrating en rioleering te betalen. Met het
oog op het eerst later aanleggen van de straat deed hij tevens
overeenkomstig ons verlangen de toezegging voor de betaling
dier op f 780 geraamde kosten ten genoegen van ons College
zekerheid te zullen stellen. Zoolang dan nog niet tot het
bouwen van huizen op het westelijk terrein werd overgegaan,
zou de door de gemeente over te nemen terreinstrook koste
loos aan adressant in gebruik kunnen worden gegeven, mits
door hem voor het onderhoud der grenssloot wordt zorg
gedragen.
Noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College
bestaat tegen het overnemen van het voor straat bestemde
gedeelte grond en water onderde genoemde voorwaarden
bezwaar.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging het
voor straat bestemde gedeelte grond en water aan het noor
delijk einde der Anna Paulownastraat, deel uitmakende van
perceel Sectie K. No. 257, op de situatie in bruin aangeduid,
zonder eenige kosten voor de gemeente, in eigendom bij de
gemeente over te nemen, onder voorwaarde:
a. dat de kosten van .den lateren straataanleg, geraamd
°P i f 780) door adressant tezijner tijd in de gemeentekas
worden gestort en dat met het oog op deze verplichting door
hem ten genoegen van ons College, zekerheid wordt gesteld
b. dat zoolang nog niet tot het bouwen van huizen op het
westelijk terrein langs de Anna Paulownastraat wordt over
gegaan, de door de gemeente over te nemen terreinstrook
zonder betaling van huur aan Kors voornoemd in gebruik
wordt gegeven, mits deze zorgdraagt voor het onderhqud
der grenssloot.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 37. Leiden, 24 Januari 1917.
Na de uitvoerige beschouwingen in ons praeadvies van
22 Februari 1916 (Ingek. Stukken No. 38) aan het verzoek
van G. Copier, eervol ontslagen agent van politie te dezer
stede, in zake de toekenning van aanvullingspensioen gewijd,
kan ons praeadvies over nevensgaand verzoek van den ge-
pensionneerden agent van politie le klasse A. van Gent, om
hem alsnog een hooger aanvullingspensioen te verleenen,
kort zijn.
Aan adressant, die van 25 October 1S89 t/m 21 Juni 1895 en
van 14 December 1896 t/m 23 April 1916 alhier in gemeente
dienst is geweest, en wiens pensioensgrondslag laatstelijk
f 892.bedroeg, is bij Koninklijk Besluit een pensioen toe
gekend van f 372.— 'sjaars in verband met zijne dienstjaren
in deze gemeente en in de gemeente Katwijk te zamen. En
aangezien hem bij toepassing van de voor hem gunstiger
gemeentelijke verordening op grond van zijn diensttijd in
Leiden (25 jaar en 7 dagen) een jaarlijksch pensioen van
f 496.zou zijn toegekend, is hem bij besluit van ons Col
lege van 14 September 1916 een aanvullingspensioen toege
kend van f 496.f 372.f 124.'sjaars.
Deze toekenning is geheel in overeenstemming met de in
gevolge Uw besluit van 26 Maart 1914 aan de gemeentelijke
pensioenverordening van 20 Maart 1902 toegevoegde artikelen
23 en 24. De wettigheid en billijkheid van het in die artikelen
bepaalde is bereids aangetoond in ons bovengenoemd prae
advies van 22 Februari 1916.
üver de beschouwingen, die adressant in zijn request met
toelichting aan de gemeentelijke bepalingen wijdt en die geen
nieuw licht op de zaak werpen, meenen wij derhalve met
verwijzing naar dat praeadvies te kunnen volstaan. Slechts
zij ten overvloede nog opgemerkt, dat de inkoop zijner dienst
jaren in Katwijk door van Gent niet in ieder geval zonder
effect behoefde te zijn. Indien van Gent den gemeentedienst
alhier had verlatenom elders eene rijks- of gemeente
betrekking te gaan vervullen, en hij eerst daarna was ge-
pensionneerd, zou het voor hem wel degelijk verschil hebben
kunnen uitmaken, of hij de Katwijksche jaren al dan niet had
ingekocht. *Bij niet-inkoop zou dan zijn diensttijd 15 maan
den minder en dus ook zijn krachtens de wet bij Koninklijk
Besluit toegekend pensioen lager geweest kunnen zijn.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Verga
dering alsnu in overweging, op het verzoek van A. van Gent
afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van J,eiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
d
Geeft met den meest verschuldigden eerbied te kennen, de
adressant Adrianus van Gent, gepensioeneerd agent van politie
le klasse der gemeente Leiden wonende te Ermelo, Buurt
schap Horst 386;
dat bij schrijven van den Pensioenraad d.d. 29 April 1916,
La G no. 151 aan adressant is medegedeeld dat op verzoek
van Z. Ex. den Minister van Financiën om advies uit te
brengen nopens de aanvrage om pensioen van Adrianus van
Gent d.d. 1 Februari 1916, laatstelijk agent van politie
le klasse te Leiden dat uit de bij die aanvrage overgelegde
stukken blijkt dat belanghebbende bij besluit van den Bur
gemeester d.d. 26 Januari 1916 met ingang van 24 April
1916 eervol is ontslagen
dat zijn diensttijd bedoeld in artikel 15a der Pensioenwet
voor gemeenteambtenaren 1913 van 2 jaren, 6 maanden en
23 dagen, vereenigd met den overigen, volgens artikel 156
dier wet in aanmerking komenden dienst van 23 jaren, 8
maanden en 23 dagen een tijdvak uitmaakt van 26 jaren, 3
maanden en 16 dagen en dat hij laatstelijk meer dan 10
jaren als agent van politie heeft gediend.
dat hij geboren 8 October 1859 den leeftijd van 55 jaren
heeft bereikt;
dat zijn pensioengrondslag van 1 October 1913, tot en met
ultimo December 1913, f 8l7,van Januari 1914 tot en met
ultimo Juni 1914, f 842,van 1 Juli 1914 tot en met 23
April 1916, f 892,en de gedurende het tijdvak van 24
April 1911 tot en met ultimo September 1913 genoten wedde
f 817,per jaar hebben bedragen, zoodat overeenkomstig de
beslissing betreffende de berekening der in artikel 8, le lid
der wet bedoelde som, genomen bij Uwer Majesteit besluit
van 21 Juli 1914, No. 40, den Raad van State, afdeeling
geschillen van Bestuur, gehoord een zestigste van die middel
som ad f 846,70 5/6 bedraagt 14,11 13/72;
dat de aanvrage is ingediend binnen één jaar na het tijdstip
waarop het recht op pensioen werd verkregen
Op grond van bovenstaande heeft belanghebbende volgens
de artikelen 3a en 15a en b der wet en artikel 1 van het
Koninklijk besluit van 1 December 1913 (Staatsblad no. 420)
recht op een pensioen van f 371,06 waarbij wij onder over
legging van de stukken de eer hebben Uwe Majesteit in
overweging te geven aan belanghebbende met ingang van
24 April 1916 een jaarlijksch pensioen toe te kennen ten
bedrage van 372,
dat in verband met bovenstaande overeenkomstig artikel
11 der pensioen verordening bij besluit van Burgemeester en
Wethouders der gemeente Leiden d.d. 14 September 1916
aan adressant een suppletiepensioen is toegestaan ten bedrage
van 124,per jaar, zoolang het bij Koninklijk besluit ver
leende pensioen blijft bepaald op f 372,per jaar;
dat uit bovenstaande blijkt dat den tijd die door adressant
in politiedienst in de gemeente Katwijk heeft doorgebracht
en door laatstelijk genoemde gemeente en door adressant
zelf in het pensioenfonds zijn ingekocht, waarvan de premie
nog gedeeltelijk moet worden betaald, wel door het Rijk doch
niet door de gemeente Leiden in het belang van adressant
wordt toegepast, en zulks niettegenstaande adressant nu als
inkoopsom 18.88 moet betalen, waarvan hij pas twee ter
mijnen heeft betaald;
dat adressant hierbij voegt een Memorie van Toelichting.
Redene waarom adressant krachtens artikel 19 der ge
noemde pensioenverordening bij den Ed. Achtb. Raad der
gemeente Leiden in beroep komt, hopende dat Uw Ed. Achtb.
Raad alsnog zal besluiten het aan adressant toegekende
suppletiepensioen, zoodanig te wijzigen, zoodat het door't Rijk
toegekend pensioen voor de jaren in politiedienst in de ge
meente Katwijk doorgebracht en door de gemeente Katwijk
en door adressant zelf in het pensioenfonds ingekocht niet in
mindering wordt gebracht en Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden laatstelijk bedoeld pensioen niet ten
voordeele van het pensioenfonds te Leiden bezigen.
Hopende dat U Ed. Achtb. Raad wel ernstig wil overwege
dat door bovenomschreven beslissing van Burgemeester en