GEMEENTERAAD YAN LEIDEN.
19
ISCiEEOIIIGS STUKKEN.
N°. 32. Leiden, 16 Januari 1917.
In ons praeadvies betreffende de herziening van de jaar
wedden van het onderwijzend personeel bij het lager onder
wijs (Ingek. Stukken No. 278) stelden wij U overeenkomstig
het gevoelen van de Plaatselijke Schoolcommissie voor te
bepalen, dat de onderwijzeressen, belast met het onderwijs in de
handwerken, indien zij de bevoegdheid voor k en t (nuttige
en fraaie handwerken) bezaten, voor elke aanteekening of
akte in plaats van f 25.— een toelage van 50.'sjaars
zouden ontvangen. In aansluiting hiermede gaven wij U tevens
in overweging ook op de buitengewone school voor lager
onderwijs aan de onderwijzeressen, belast met het onderwijs
in de nuttige handwerken, eene toelage van ƒ50.'sjaars
toe te kennen, indien zij de bevoegdheid tot het geven van
onderwijs in vak k bezaten.
Bij nader inzien komt het ons echter voor, dat niet alleen
voor de verhooging der toelage voor k en t geen voldoende
aanleiding bestaat, doch dat er zelfs naar gestreefd moet
worden die toelage geheel te doen vervallen. Het bezit toch
van de akte handwerken moet voor een onderwijzeres bij
het lager onderwijs, en a plus forte raison voor eene onder
wijzeres aan eene buitengewone school voor lager onderwijs,
als iets zoo van zelf sprekends worden beschouwd, dat eene
aparte bezoldiging voor die akte bij eene goede salarisregeling
geen reden van bestaan heeft. En waar bij aanneming van
de door ons College voorgestelde salarisregeling de bezol
digingen belangrijk zullen worden verbeterd, daar meenen wij
derhalve, dat het alleszins rationeel is, om de toelage voor
handwerken niet alleen niet te verhoogen, doch die bovendien
geheel te schrappen. Slechts is het billijk voor de onder
wijzeressen aan de meisjesscholen Ie en 2e klasse, die thans
in het genot der toelage zijn, eene overgangsbepaling vast te
stellen, waarbij wordt voorgeschreven, dat zij in het genot
van die toelage blijven, zoolang zij als onderwijzeres van
bijstand aan die scholen blijven geplaatst.
Een en ander zal de kosten der voorgestelde nieuwe sala
risregeling, berekend naar den toestand op 1 Juli 1916,
dadelijk doen dalen met 725 (waarvan f 160 voor de bui
tengewone school), terwijl, wanneer de overgangsbepaling
geheel zal zijn uitgewerkt, nog eene besparing van 625 zal
zijn verkregen.
üp grond van het bovenstaande stellen wij U derhalve
alsnog voor:
a. ten opzichte van de U aangeboden concept-verordening I
in artikel 13 te doen vervallen»c. voor de onderwijzeressen,
belast met het onderwijs in handwerken, indien zij de be
voegdheid voor k en t bezitten, voor elke aanteekening of
akte met 50" en aan artikel 21 (overgangsbepaling) een
tweede lid toe te voegen, luidende: »De onderwijzeressen, die
op het tijdstip van in werking treding dezer verordening op
de meisjesscholen der eerste en tweede klasse werkzaam zijn
en die voor het geven van onderwijs in de handwerken de in
artikel 13, letter c, van de verordening van 7 December 1911
(Gem.Blad No. 41), laatstelijk gewijzigd bij verordening van
5 September 1916 (Gem.Blad No. 16) vastgestelde verhoo
ging van 50 of 25 genieten, blijven, zoolang zij als
onderwijzeres van bijstand aan die scholen blijven geplaatst,
in het genot van die verhooging";
b. ten opzichte van de concept-verordening II het vierde
lid van artikel 7 te doen vervallen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 33. Leiden, 17 Januari 1917.
Tegen de om advies in hare handen gestelde voordrachten
van Burgemeester en Wethouders:
tot verkoop van de aan de gemeente toebehoorende ge
deelten van de perceelen aan den Maredijk Sectie L nis 896
en 897 en tot overneming door de gemeente van een gedeelte
van het perceel Sectie L No. 895 aldaar (Ing. St. No. 14),
tot aankoop van de perceelen in de Brandewijnsteeg Sectie
H Nis 142, 2616 en 2617 (Ingek. St. No. 17) en
tot wijziging van de verordening regelende de heffing van -
belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis (Ing.
St. No. 19), heeft de Commissie van Financien geene bedenking.
Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen de voorgestelde
begrootingsregeling (Ing. St. n°. 22) betreffende verhooging
van den post »duurtetoeslagen e. d. aan gemeenteambtenaren",
in verband met Uw besluit in de raadszitting van den 21en
December j.l. genomen tot bestendiging van den duurtetoeslag
over het jaar 1917.
Zij geeft U derhalve in overweging dienovereenkomstig
te besluiten.
Indien verder de Raad besluit, overeenkomstig de voor
drachten, tot beschikbaarstelling van de benoodigde gelden
voor de uitbreiding van het personeel aan de Financieele afdee-
ling der Gemeente-secretarie (Ing. St. No. 16) en tot eventueele
verhooging van het rabat op de bons voor goedkoope cokes
(Ingek. St. No. 30), ontmoeten de daarbij overgelegde be-
grootingsregelingen bij de Commissie geen bezwaar en geeft
zij U in overweging ook tot vaststelling van deze begrotings
staten over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 34. Leiden, 23 Januari 1917.
Nu met ingang van 1 October 1916 het Levensmiddelen-
bedrijf als zelfstandige administratie overeenkomstig art. 114bis
der gemeentewet in werking is getreden, moesten eenige
begrotingsposten van den dienst 1916, waarop tot dusverre
ontvangsten en uitgaven werden geboekt, welke thans bij het
Levensmiddelenbedrijf zijn ondergebracht, met ingang van
genoemd tijdstip worden afgesloten.
Bij het opmaken van de eindrekening dier posten in den
hierbij overgelegden begrootingsstaat vermeld bleek dat
de ramingen van de uitgaven zoowel als van de ontvangsten
meerendeels belangrijk moesten worden verhoogd en dat pro
resto ^pn bedrag van f 1765.13f noodig is, om de hoogere
kosten te bestrijden.
Ten einde met de geregelde afdoening der verschuldigde
betalingen te kunnen voortgaan, geven wij U in overweging,
door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat, tot
de daarin vermelde regulariseeringen te besluiten.
üp den post voor Onvoorziene Uitgaven, waaruit de aan
vulling van bovengenoemd bedrag van f 1765.13^ kan worden
gevonden, is nog een bedrag van f 2304.65| beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 35. Leiden, 23 Januari 1917.
In de Raadszitting van den 24en Augustus 1916 werd de
heer J. M. N. Kapteijn, leeraar in de Hoogduitsche taal en
letterkunde aan h'et Gymnasium alhier, weder voor den tijd
van één jaar, en wel voor den cursus 1916/1917, bestendigd
in zijne betrekking van leeraar in het Duitsch aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens in deze gemeente.
Met het oog op zijne benoeming tot lector aan de Univer
siteit te Leiden verzoekt deheer Kapteijn thans, le om ont
heven te worden van het geven der lessen aan de Hoogere
Burgerschool en 2e, om, naast zijne betrekking van leeraar
aan het Gymnasium, die van lector aan de Universiteit te
mogen bekleeden.
Tegen inwilliging van het eerste verzoek bestaat bij ons
College, zoo min als bij de Commissie van Toezicht en den
Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, bezwaar. De heer
J. Verwer toch, vast leeraar in het Duitsch aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens, heeft zich bereid verklaard om
de 4 lesuren van den heer Kapteijn over te nemen, zoodat
de belangen van het onderwijs niet zullen worden geschaad.
En wat het tweede verzoek betreft, ook tegen inwilliging
daarvan bestaat noch bij ons College, noch bij het College
van Curatoren van het Gymnasium eenige bedenking.
Met verwijzing naar de desbetreffende in de Leeskamer
ter inzage liggende stukken, geven wij U mitsdien in over
weging den heer Kapteijn voor den verderen duur van den
loopenden cursus te ontheffen van het geven der lessen in
het Duitsch aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens en
hem, ingevolge artikel 13 der verordening van den 15en Juli
1915 (Gemeenteblad No. 7), tot wederopzeggens toestemming
te verleenen om, naast zijne betrekking van leeraar aan het
Gymnasium, het lectoraat aan de Universiteit alhier te
bekleeden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.