9 N°. 15. Leiden, 10 Januari 1917. Zooals U bekend is, ontvangt het gilde der waagwerkers jaarlijks een toelage van 240.— uit de gemeentekas voor de werkzaamheden, die zij ten behoeve van de gemeente in de Waag verrichten. In haar ter visie liggend rapport geeft de Commissie voor het Marktwezen alsnu in overweging het gilde over het jaar 1916 een extra toelage van 50.te geven. Ongetwijfeld toch, zoo schrijft de Commissie, zijn de ontvangsten der waag werkers tengevolge van eene aanzienlijke vermindering van den aanvoer van vette varkens en van boter sterk gedaald, welke vermindering niet wordt gecompenseerd door den meerderen bloei der kaasmarkt. Terwijl eenerzijds de ont vangsten vérminderden, zijn anderzijds de uitgaven niet onaan zienlijk gestegen, doordat hun paard thans zeer veel duurder in onderhoud is. Al is de gemeente geenszins verplicht het gilde finanicëel te steunen, en al kan de jaarlijksche toelage van ƒ240.voor hun werkzaamheden voor de gemeente voldoende worden geacht, dit neemt naar het oordeel der Commissie niet weg, dat er wel termen zijn, om in deze abnormale tijds omstandigheden het gilde eenige tegemoetkoming te verleenen. De bloei van de Waag is n.l. volgens de Commissie in niet geringe mate afhankelijk van de wijze, waarop de waagwerkers hun taak verrichten, en aangezien nu het gilde voortdurend tot tevredenheid van de boeren en de kooplieden werkzaam is en juist ook door het bezit van het thans in onderhoud zoo dure paard op vlotte wijze voor de expeditie zorg draagt, bestaat er h. i. wel aanleiding aan de waagwerkers over het jaar 1916 een som van 50.extra uit te keeren. Ons met dit voorstel vereenigende geven wij U derhalve in overweging te besluiten aan het gilde der waagwerkers over het jaar 1916 boven de gewone toelage van 240. nog een extra bedrag van 50.toe te kennen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 16. Leiden, 10 Januari 1917. De gestadig toenemende werkzaamheden aan de financieele afdeeling der gemeente-secretarie werden in 1913 niet weinig verzwaard door de invoering der pensioenwetten voor de gemeente ambtenaren en voor hunne weduwen en weezen. De massa meestal spoedeischend werk, aan de invoering verbonden, gevoegd bij de reeds dadelijk intredende periodieke werkzaamheden, kon, dit bleek al aanstonds, door den commies le klasse, die met de pensioensaangelegenheden was belast, alléén niet worden verwerkt, ook al had hij zich uitsluitend aan deze werkzaamheden kunnen wijden. Dientengevolge werd aan bedoelden commies voorloopig een tijdelijk ambtenaar toegevoegd, die als gediplomeerd ambtenaar, in staat was zelfstandig in de gemeenterekeningen, de notulen van Burgemeester en Wethouders, den Raad en de Commissie van Fabricage en in andere bescheiden de benoodigde gege vens op te sporen en te verwerken. In het begin van 1914 moest daarbij nog, wegens het vele copiëerwerk, een tijdelijk schrijver in dienst worden genomen. Met behulp van deze twee tijdelijke krachten, meermalen nog versterkt door den volontair-schrijver ter Rekenkamer, is tot dusver het pensioenwerk uitgevoerd. Het spreekt vanzelf, dat het voortdurend onttrekken van den commies le klasse aan zijne overige werkzaamheden, hoogst storend werkt op den geheelen gang van zaken op de fiuancieële afdeeling. Met de grootste inspanning en door onderlinge samenwerking werd en wordt nog steeds getracht, het werk geregeld gereed te krijgen, doch er zal op deze wijze voortgaande een achterstand in allerlei opzicht ontstaan, die niet meer in te halen zal zijn. Werd aanvankelijk de hoop gekoesterd, dat dit alles van tijdelijken aard zou zijn en zou verbeteren, als maar eerst een normale toestand in de uitvoering der pensioenwetten zou zijn verkregen, die hoop is niet verwezenlijkt. De uitvoeringsvoorschriften ver- eischen zooveel periodieken arbeid, dat zelfs niet een der tijdelijke werkkrachten gemist kan worden en de commies le klasse nog voortdurend het grootste gedeelte van zijn tijd aan de pensioensaangelegenheden moet blijven wijden. Deze toestand is nu nog verergerd door het vertrek van den genoemden tijdelijken ambtenaar. Deze ambtenaar, wiens traktement tot nog toe uit de gelden van het pensioenfonds voor weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren werd betaald, zou, wanneer hij alhier in functie gebleven was, eene bezoldiging hebben genoten van ƒ75.per maand, d.i. ƒ900. per jaar. Een voor het beoogde doel geschikt tijdelijk ambtenaar op een dergelijk salaris is tegenwoordig, naar ons gebleken is, niet te krijgen. Noodig is toch een ambtenaar, die of met de lastige, ingewikkelde pensioenwetten en de daaruit voort vloeiende administratieve rompslomp reeds bekend is, öf in staat is zich er binnen korten tijd geheel in te werken en zich daarbij de gemeentelijke pensioenverordeningen, ook in haar verband met de rijkswetten, spoedig eigen te maken. Een jong, beginnend ambtenaar is daarvoor de man niet. Deze zou van meet af moeten worden opgeleid, met dit ge volg, dat de commies le klasse zich nog meer dan nu aan het pensioenwerk zou moeten wijden en hij nog geruimen tijd aan zijne overige werkzaamheden grootendeels zou blijven onttrokken, hetgeen, vooral op eene afdeeling als de finan cieele, niet verantwoord zou zijn. Naar wij vertrouwen zal op een geschikt ambtenaar de hand kunnen worden gelegd, indien sollicitanten worden opgeroepen tegen een bezoldiging van ƒ1000.— a ƒ1300.— 'sjaars, d. i. de jaarwedde van een adjunct-commies, welke rang ons voor het gevraagde werk en de verlangde capaciteiten ook noodig voorkomt. Aangezien het pensioenfonds eigendom der gemeente is, zullen dus bij aanneming van ons voorstel de meerdere uit gaven voor de gemeente feitelijk slechts ƒ100.meer be hoeven te bedragen. Alleen indien het niet mogelijk mocht blijken een geschikt persoon op het minimum van ƒ1000.— te benoemen, zouden de kosten een weinig hooger kunnen zijn. Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging door vaststelling van nevensgaanden staat vanaf- en overschrijving een bedrag van 1000.afte schrij ven van den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarop thans nog 134.950.— beschikbaar is, te onzer beschikking te stellen, teneinde ons in staat te stellen tot de bovenbedoelde aan stelling van een adjunct-commies op de financieele afdeeling der gemeente-secretarie over te gaan. De bezoldiging van den tijdelijken ambtenaar zal tengevolge hiervan niet meer ten laste van het pensioenfonds komen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 17. Leiden, 10 Januari 1917. In Uwe Vergadering van 2 April 1914 (Ingek. Stukken No. 76) werd met het oog op eene eventueele verbreeding van de Brandewijnsteeg besloten eenige perceelen in die steeg aan te koopen. Thans is de gemeente in de gelegenheid, zich ook den eigendom van de overige perceelen, voor die verbreeding vereischt, te verzekeren. De eigenaar van het winkelhuis aan de Lange Mare, hoek Brandewijnsteeg, toch is bereid dat winkelhuis met de daar aan belendende werkplaats, beide kad. bekend Sectie H No. 142, benevens het pakhuis aan het Vrouwenkerkhof en het perceeltje Brandewijnsteeg No. 8, hem mede in eigendom toe- behoorende en kad. bekend Sectie H nis 2616 en 2617, tezamen aan de gemeente te ver koopen voor 15.000, echter onder voorwaarde, dat hij genoemde perceelen, met uitzondering van het perceeltje Brandewijnsteeg No. 8, hetwelk door hem voor 0.90 per week is verhuurd, uiterlijk tot 1 Januari 1919 kosteloos in gebruik kan houden. Het komt ons voor, dat de gemeente, aangezien zij bij aankoop van deze perceelen op alle perceelen, voor de ver breeding van de Brandewijnsteeg vereischt, de hand zal hebben gelegd, op dit aanbod moet ingaan. De koopprijs is in de gegeven omstandigheden redelijk te noemen, terwijl tegen het ten hoogste gedurende 2 jaar kosteloos in gebruik laten houden van de verschillende perceelen, except het perceeltje Brandewijnsteeg No. 8, waarvan de huur in de gemeentekas zal vloeien, dezerzijds geen bezwaar behoeft te worden gemaakt. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. te besluiten tot aankoop van de perceelen kad. bekend Sectie H nis 142, 2616 en 2617, resp. groot 94 c.A., 65 cA. en 7 cA., voor de som van 15000.onder voorwaarde, dat de tegenwoordige eigenaar het recht heeft uiterlijk tot 1 Januari 1919 de perceelen nis 142 en 2616 kosteloos in gebruik te houden b. over te gaan tot vaststelling van bijgaanden suppletoiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van de kosten van over dracht 15.468.75. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 18. Leiden, 10 Januari 1917. Onder verwijzing naar nevensgaand schrijven van de Com missie van Beheer over het Openhaar Slachthuis, waarmede wij ons volkomen vereenigen, geven wij U in overweging tot vaststelling van de navolgende verordeningen over te gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 3