8 Slechts verklaarde de Minister zich bereid de Rijksbijdrage tot en met 31 December 1916 te doen doorgaan. Op laatst genoemden datum heeft mitsdien de ingevolge bovengenoemd raadsbesluit geschiedende verstrekking van melk ten behoeve van kinderen en zieken tegen een prijs, twee cent lager dan de gewone, algemeen geldende prijs per liter, een einde genomen. Over de mededeeling van den Minister werd door ons College het gevoelen ingewonnen van de U bekende Voedings middelencommissie alhier. In haar op 23 December j.l. ingekomen advies brengt zij in herinnering, dat de gemeente Leiden de eerste der weinige gemeenten was, die deze regeling, welke begin Januari 1916 in werking trad, invoerde. De totale kosten (dus voor Kijk en Gemeente te zamen) bedroegen over Januari 46.6Ü5, over Februari ƒ407.28, over Maart ƒ877.215, over April ƒ764.61, over Mei ƒ1223.94, over Juni ƒ1256.16, over Juli ƒ1194.69, over Augustus ƒ1529.03, over September ƒ1408.78, over Oc tober ƒ1557.34, over November 2118.44, terwijl de uitgaven over December door de commissie worden geraamd op ten minste ƒ2500.—. Indien nu de vervallen regeling weder voor het jaar 1917 mocht worden ingevoerd, dan zullen, waar eene vermindering van het verbruik van goedkoope melk niet te verwachten is en aannemende het zeer onwaarschijnlijke geval, dat de voort durende toeneming in 1917 niet voortduurt, volgens de voe dingsmiddelencommissie de uitgaven, aan de verstrekking van goedkoope melk aan. kinderen en zieken verbonden,voor 1917 geraamd moeten worden op ƒ30.000.welk bedrag dan geheel ten laste van onze gemeente zou komen. In verband met de zeer groote bedragen, die met deze goedkoope melkverstrekking gemoeid zijn behoeft het, zoo schrijft de commissie verder, geen verwondering te wekken, dat, nu het Rijk daarin niet meer bijdraagt, vele gemeenten ertoe zijn overgegaan, den maatregel, om goedkoope melk beschikbaar te stellen, geheel af te schaffen. Indien zij de overtuiging had, dat de zeer hooge kosten, die de verstrekking van goedkoope melk medebrengt, inder daad ten goede kwamen aan hen, voor wie de gemeente zich deze kosten getroostte, d. i. aan de kinderen en zieken in on- en minvermogende gezinnen, dan zou de commissie onge twijfeld hebben geadviseerd met die verstrekking door te gaan, aan ons College en Uwe Vergadering overlatende, of de ge- meente-financiën deze uitgave zouden gedoogen. De commissie blijkt echter allerminst overtuigd, dat de te maken onkosten uitsluitend zouden geschieden ten bate van onvermogende kinderen en zieken. Integendeel, zij meent, dat van den bestaanden maatregel schromelijk misbruik is gemaakt. De enorme toeneming van de hoeveelheid verstrekte melk is h.i. niet toe te schrijven aan vermeerdering van het aantal kinderen en zieken, die melk behoeven, doch veeleer aan het feit, dat zieken, ook al hadden zij melk niet beslist noodig, toch van de goedkoope melk profiteerden en dat meer malen een grootere hoeveelheid melk werd genoten, dan strikt noodig was. Voor de medici toch bleek het in vele gevallen hoogst moeilijk de verklaringen, die voor de verstrekking van goedkoope melk aan zieken moesten worden overgelegd, te weigeren, terwijl ook blijkbaar uit medelijden de hoeveelheid goedkoope melk meermalen wat ruim op de verklaringen werd toegemeten. Deze verklaring deed de commissie besluiten ons College te adviseeren voor 1917 riiet eenzelfde regeling, als in 1916 gold, vast te stellen, doch de verstrekking van goedkoope melk zoodanig te beperken, dat misbruik zooveel mogelijk wordt tegengegaan. Aangezien het vaststellen van een weistandsgrens h. i. eener- zijds aanleiding zou geven tot onbillijkheid en anderzijds toch alle misbruiken, zij het ook bij een kleiner aantal gezinnen, onverminderd zouden blijven bestaan, kwam de commissie na rijp beraad tot de conclusie, dat de eenige weg tot beper king deze was, dat goedkoope melk in den vervolge alleen werd verstrekt ten behoeve van kinderen beneden twee jaar van on- en minvermogenden, met dien verstande, dat per kind ten hoogste 1 liter goedkoope melk per dag werd ver strekt. Overlegging van eene medische verklaring behoefde dan ook niet meer te worden geëischt. Ons College kan zich met het voorstel der commissie, om slechts aan de kinderen beneden twee jaar van on- en min vermogenden ten hoogste 1 liter goedkoope melk per dag en per kind te verstrekken, geheel vereenigen. Bestendiging van de in het afgeloopen jaar geldende regeling achten wij met de commissie niet gewenscht en zou ook met het oog op de hooge kosten, welke, zooals boven werd vermeld, voor het jaar 1917 op ten minste 30.000zijn te ramen en geheel ten laste der gemeente zouden komen, uit financieel oogpunt niet te verantwoorden zijn, temeer, waar de gemeente toch reeds in verband met de distributie van melk ingevolge de Distributiewet tegenwoordig 600.— per week aan het Rijk moet restitueeren als haar aandeel (Vio) in het prijs verschil tusschen m- en verkoopsprijs der melk. Hoeveel de kosten van de beperkte verstrekking van goed koope melk overeenkomstig het voorstel der commissie zullen bedragen, is uit de aard der zaak thans niet op te geven. Natuurlijk zullen zij echter belangrijk lager zijn, dan bestendiging van de in 1916 geldende regeling zou hebben medegebracht. Op grond van een en ander geven wij U mitsdien in over weging te besluiten, dat vanaf 1 Januari 1917 tot weder- opzeggeris ten behoeve van kinderen beneden 2 jaar van on-en minvermogende ingezetenen goedkoope melk, d.i. tegen een prijs twee cent lager dan de gewone, algemeen geldende prijs per liter, zal worden verstrekt in hoeveelheden van ten hoogste 1 liter per dag en per kind en onder bepaling, dat de verdere uitvoering van een en ander aan ons College wordt overgelaten. In het vertrouwen, dat zulks Uwe goed keuring zoude wegdragen, hebben wij, aangezien het niet mogelijk was vóór 1 Januari een beslissing van Uwe Ver gadering uit te lokken, de voorgestelde regeling vanaf 1 Januari j.l. voorloopig reeds toegepast. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van loeiden. N°. 14. Leiden, 10 Januari 1917. Ten opzichte van nevensgaand adres van G. J. Jansen kun nen wij U mededeelen, dat volgens een dezerzijds ingesteld onderzoek gebleken is, dat in 1902 bij den bouw van een 13 tal woonhuizen aan den Maredijk van gemeentewege een nieuwe rooilijn is aangewezen, met dit gevolg, dat de gevel lijn der twee noordelijke perceelen gemeentegrond in beslag heeft genomen over een oppervlakte van 5 M2., terwijl daaren tegen de overige perceelen in het belang van de verbreeding der straat zoover in oostelijke richting achteruit geplaatst zijn, dat eene aan den bouwer toebehoorende strook ter grootte van 55 M2. bij de straat werd gevoegd en sedert dien tijd van gemeentewege werd bestraat en onderhouden. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat het alleszins rationeel en gewenscht is, dat de perceelen Ij nis 896 en 897 geheel in eigendom overgaan aan adressant en het thans mede bij adressant in eigendom zijnde gedeelte van het perceel L no. 895 uitsluitend eigendom van de ge meente wordt, mits de met een en ander gepaard gaande kosten geheel door adressant worden gedragen, waarmede deze blijkens het rapport van den Directeur van Gemeente werken verklaard heeft accoord te gaan. Wij geven U mitsdien in overweging de aan de gemeente toebehoorende gedeelten van de perceelen aan den Maredijk, kad. bekend sectie L nis 896 en 897, ter grootte van 5 c.A., zonder betaling van koopsom in eigendom over te dragen aan G. J. Jansen alhier; het kadastraal mede ten name van G. J. Jansen voor noemd staande gedeelte van het perceel sectie L no. 895, groot 55 c.A., zonder eenige kosten voor de gemeente in eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. De ondergeteekende heeft bericht ontvangen van »de Westlandsche Hypotheekbank" te 's-Gravenhage, dat haar is gebleken, dat bij den bouw van de perceelen aan den Mare dijk alhier, bekend bij het kadaster als Gemeente Leiden, Sectie L No. 896 en 897 een strookje gemeentegrond van 5 Ma. is ingenomen en wenscht deze Directie, dat dit mede bezit vari de »Gemeente Leiden'' zal worden opgeheven. Ondergeteekende verzoekt Ued.Achtb., dat toestemming tot royement daarvan wordt gegeven, daar dit medebezit is ont staan door het aangeven van den rooilijn der voorgevels van die perceelen en dus onbewust en zonder eenig belang is ingenomen. Evenzoo is bij den bouw van 9 beneden en bovenwoningen een strook aan hem toebehoorende grond aan den Maredijk groot 55 centiare aan »de Gemeente Leiden" gekomen, zooals uit bijgaand kadastraal plan blijkt, evenzoo door bepaling der rooilijn. Hij acht het wenschelijk, dat ook dit medebezit gelijktijdig wordt geregeld, waarvoor hij afstand wil doen van deze 55 M2. en verzoekt Ued.Achtb. een hierin voor partijen billijk besluit te nemen. Met verschuldigde hoogachting Uw dienstw. dienaar G. J. Janssen. Leiden, 13 November 1916.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 2