18 Artikel 14. Aan leden, werkelijke woonplaats hebbende in gemeenten, die niet tot de in dit besluit vervatte regeling zijn toege treden, mag uit de werkloozenkas geen hooger uitkeering worden verstrekt dan tot hoogstens de helft van het bedrag, dat in het reglement der werkloozenkas is vastgesteld als geldende voor de leden in gemeenten, die wel tot haar zijn toegetreden. HOOFDSTUK V. Ontbinding en overgang van werkloozenkassen. Artikel 15. 1. Het besluit tot ontbinding eener gesubsidieerde ver- eeniging dan wel van hare werkloozenkas, zoomede dat tot overgang eener gesubsidieerde vereeniging met hare werk loozenkas in eene andere zoodanige vereeniging, moet binnen acht dagen na den dag, waarop het is genomen, worden medegedeeld aan Onzen Minister. 2. Het in het vorige lid bedoelde besluit tot overgang behoeft de goedkeuring van Onzen Minister. 3. Overgang eener gesubsidieerde vereeniging met hare werkloozenkas in eene niet gesubsidieerde vereeniging wordt ten aanzien der toepassing van de in dit besluit vervatte regelen met ontbinding gelijk gesteld. Artikel 16. 1. Indien eene gesubsidieerde vereeniging dan wel hare werkloozenkas wordt ontbonden of het recht op subsidie ver valt, zal de vereeniging het bedrag van het subsidie, dat zich op den datum van ontbinding o( van intrekking onder beheer van haar bestuur bevindt, storten voor de helft ten kantore van den betrokken Rijksbetaalmeester, tegen afgifte eener quitantie van storting, welk stuk spoedig aan Onzen Minister zal zijn in te zenden, en voor de wederhelft ten kantore van den betrokken gemeente-ontvanger, ot als het gemeentelijk subsidie werd verleend door meer dan eene gemeente, ten kantore van de betrokken gemeente-ontvan gers, in verhouding tot het ledental der kas, dat in elke gemeente op den datum der ontbinding of intrekking werke lijke woonplaats had. 2. Het in het vorige lid bedoelde bedrag van het subsidie wordt geacht te zijn de helft van het verschil tusschen het op den datum der ontbinding of intrekking aanwezig ver mogen en het vermogen der werkloozenkas, dat op den datum, met ingang waarvan het subsidie werd toegekend, aanwezig was, tenzij Onze Minister in bijzondere gevallen andeis mocht bepalen. HOOFDSTUK VI. Administratie der werkloozenkassen. Artikel 17. Het bestuur eener gesubsidieerde vereeniging is verplicht de administratie der werkloozenkas op voldoende wijze in te richten. Artikel 18. Aan eene gesubsidieerde vereeniging kan door het Rijk ter vergoeding van administratiekosten eene toelage worden verleend. HOOFDSTUK VII. Toezicht. Artikel 19. Het bestuur eener gemeente houdt toezicht op de werk loozenkassen, welker leden uitsluitend binnen die gemeente woonachtig zijn en op de handelingen van andere werk loozenkassen ten opzichte van die leden dezer kassen, welke binnen de gemeente woonachtig zijn. Artikel 20. 1. Het bestuur eener gesubsidieerde vereeniging is verplicht: a. Onzen Minister en den besturen der gemeenten, waar binnen leden der werkloozenkas woonachtig zijn, benevens aan door den een zoowel als door den ander aan te wijzen gemachtigden, desverlangd inzage te geven van de boeken, waarden en bescheiden, die betrekking hebben op de werk zaamheid der werkloozenkas en dezen alle noodige inlichtingen te verschaffen. b. Onzen Minister op een door dezen vast te stellen datum toe te zenden een jaarlijksch verslag zijher werkzaamheden, benevens eene rekening en verantwoording over het afge- loopen boekjaar, een en ander betrekking hebbende op de van de vereeniging uitgaande werkloozenkas. HOOFDSTUK VIII. Commissie van Advies. Artikel 21. 1. Er wordt ingesteld eene Commissie van Advies voor de werkloosheidsverzekering. 2. De taak dezer Commissie is Onzen Minister te adviseereri over de uitvoering van dit besluit. 3. De Commissie is bevoegd Onzen Minister voorstellen te doen. Artikel 22. 1. De Commissie bestaat uit ten minste twaalf leden, die met een gelijk aantal plaatsvervangers voor den tijd van drie jaar worden benoemd door Onzen Minister, voor de helft uit vertegenwoordigers van gesubsidieerde vereenigingen en voor de helft uit vertegenwoordigers vari Rijk en gemeenten. De aftredenden zijn dadelijk weder benoembaar. 2. Ten behoeve der benoeming van vertegenwoordigers der gesubsidieerde vereenigingen worden de besturen der centrale vakverbonden, waartoe de vereenigingen behooren, uitgenoodigd, eene opgave van door hen aanbevolen personen aan Onzen Minister te doen toekomen. 3. Een uitnoodiging als in het vorige lid bedoeld, kan door hem ook worden gericht tot de besturen van gesubsidieerde vereenigingen, welke niet tot centrale vakverbonden behooren. Artikel 23. 1. De Voorzitter der Commissie met zijn plaatsvervanger, wordt door onzen Minister uit de leden benoemd; hij heeft bij staking van stemmen eene beslissende stem. 2. De secretaris der Commissie wordt door Onzen Minister, die eene aanbeveling van drie personen, door haar in te dienen, ontvangt, benoemd. Hem kan een jaarlijks vast te stellen ver goeding worden toegekend. 3. De leden der Commissie en hunne plaatsvervangers ge nieten behalve vergoeding van reis- en verblijfkosten voor het bijwonen der vergaderingen vacatiegelden tot een door Ons te bepalen bedrag. Artikel 24. De Directeur is bevoegd de vergaderingen der Commissie bij te wonen en zich aldaar door een of meer aan den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ver bonden ambtenaren te doen bijstaan. Artikel 25. 1. Ter vervulling van de taak bedoeld in artikel 11 wordt eene Commissie van drie leden ingesteld. 2. Als lid tevens voorzitter treedt op de Voorzitter der Commissie van Advies, bedoeld in artikel 21 of diens plaats vervanger. Voorts worden twee leden, benevens hunne plaats vervangers, door onzen Minister voor den tijd van één jaar uit die Commissie gekozen, en wel een uit vertegenwoordigers van Rijk en gemeenten en de andere uit vertegenwoordigers der vereenigingen; na afloop van hun zittingstijd zijn zij ge durende eenzelfde tijdsverloop niet herkiesbaar. 3. Aan de Commissie wordt door Onzen Minister een secretaris toegevoegd, wien eene jaarlijks vast te stellen ver goeding kan worden toegekend. 4. De leden der Commissie genieten behalve vergoeding van reis- en verblijfkosten voor het bijwonen der vergade ringen vacatiegelden tot een door Ons te bepalen bedrag, HOOFDSTUK IX. Slotbepalingen. Artikel 26. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 2, lid 13; 4, lid 3; 7, lid 115, lid 2, wordt door Onzen Minister geen beslis sing genomen dan na advies der in artikel 21 genoemde Commissie en, voor zoover zij eene werkloozenkas betreffen, welke hare werking over ééne gemeente uitstrekt, na het betrokken gemeentebestuur te hebben gehoord. Artikel 27. 1. De in dit besluit vervatte regelen kunnen worden aan gehaald onder den titel van «Werkloosheidsbesluit 1917". 2 Het zal binnen twee jaar na zijn .inwerkingtreding wor den herzien. Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de Staats courant geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's Gravenhage, den 2 December 1916. W1LHELM1NA. De Minister van Waterstaat, C. Lely. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 12