17 en ten doel heeft, bij onvrijwillige werkloosheid aan hare leden eene uitkeering te verzekeren; bijdragen: de in het reglement der werkloozenkas vastge stelde bedragen, die ten behoeve van het verstrekken van uitkeeringen door de leden der werkloozenkas gestort worden gemeente: iedere gemeente, die tot de in dit besluit ver vatte regeling is toegetreden Onze Minister: Onze Minister met de uitvoering van dit besluit belast Directeur: de Directeur van den Dienst der Werkloosheids verzekering en Arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK II. Subsidieeren ten behoeve van werkloozenkassen. Artikel 2. 1. Ten behoeve van werkloozenkassen, welker reglementen door Onzen Minister zijn goedgekeurd, en die overigens vol doen aan de door hem gestelde eischen, kunnen door het Rijk in samenweiking met de gemeenten subsidiën worden verleend aan daarvoor in aanmerking komende vereenigingen, waarvan de werkloozenkassen uitgaan. 2. De beschikking waarbij het recht op subsidie wordt toegekend houdt den datum in, met ingang waarvan deze een aanvang neemt. Artikel 3. Op verlangen van Onzen Minister worden door het bestuur eener gesubsidieerde vereeniging de door hem noodig geachte wijzigingen in het reglement der werkloozenkas binnen een bepaalden termijn aangebracht. Artikel 4. 1. Het subsidie komt voor de helft voor rekening van het Rijk, voor de andere helft voor rekening der gemeenten, waar de leden der werkloozenkas woonplaats hebben. 2. Het bedrag van het subsidie wordt vastgesteld in ver band met de in de gemeenten in het eerste lid vermeld, wer kelijk ingekomen bijdragen, en zal als regel ten hoogste 100% daarvan uitmaken. 3. Het kan op een hooger percentage worden gesteld, in dien buitengewone omstandigheden van tijdelijken aard dit noodig maken. 4. Onder de in het eerste lid bedoelde woonplaats wordt verstaan de werkelijke woonplaats der leden op den eersten dag der week, waarover de bijdragen loopen, die tot grond slag der in dat lid bedoelde vaststelling dienen. 5. Strekt eene werkloozenkas hare werking over meer dan eene gemeente uit, dan betaalt elk dezer gemeenten een gelijk percentage op de werkelijk ingekomen bijdragen der leden, die binnen haar gebied woonachtig zijn. Artikel 5. 1. Het subsidie wordt gesteld onder het rechtstreeksch beheer van het bestuur der vereeniging en, met uitzondering van de voor onmiddellijke betaling noodzakelijke gelden, door dit bestuur met inachtneming van het bepaalde in het volgend artikel belegd. 2. Indien door het bestuur voornoemd de krachtens het volgende artikel gegeven voorschriften in zake de belegging niet worden opgevolgd of wanneer zich andere omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot intrekking van het subsidie, wordt dit slechts uitgekeerd, voor zoover het vermogen der werkloozenkas onvoldoende mocht zijn om uitkeering te ver strekken. 2. Aan het bestuur voornoemd wordt hiervan bij aange- geteekend schrijven onverwijld kennis gegeven. Artikel 6. 1. Jaarlijks wordt door Onzen Minister een lijst van fondsen openbaar gemaakt, die in aanmerking komen voor de be legging der tot de werkloozenkas behoorende gelden. 2. Belegging der gelden op andere wijze dan in het eerste lid bedoeld, mag niet geschieden zonder machtiging van Onzen voornoemden Minister. Artikel 7. 1. Het recht op subsidie kan door Onzen Minister worden ingetrokken, indien blijkt, dat: a. wordt gehandeld in strijd met de bepalingen, vervat hetzij in het reglement der werkloozenkas, hetzij in dit besluit, of in de te zijner uitvoering gegeven voorschriften of genomen beslissingen; b. de door het bestuur der vereeniging uitgeoefende contróle onvoldoende is. 2. De intrekking geschiedt bij met redenen omkleede be schikking, die den datum bepaalt, na welken geen subsidie meer wordt uitgekeerd. HOOFDSTUK III. Bijdragen der verzekerden. Artikel 8. 1. Het reglement der werkloozenkas bepaalt het bedrag van de bijdragen der leden. 2. Zij moeten toereikend zijn, om, vermeerderd met de te ontvangen subsidiën, den leden de in het reglement der kas voorgeschreven uitkeering te verleenen en bovendien om een voldoend bedrag af fe zonderen voor uitkeering bij buiten gewone werkloosheid. HOOFDSTUK IV. Uitkeeringen. Artikel 9. 1. Het bestuur eener gesubsidieerde vereeniging beslist of, en zoo ja welke, uitkeering zal worden verleend, zoomede of met het verstrékkeri van uitkeering zal worden voortgegaan. 2. In verband met het bepaalde in art. 19 geeft het van zijne beslissing kennis aan het bestuur der gemeente, waar hij, die uitkeering zal erlangen, woonplaats heeft op den eersten dag der week waarover de uitkeering loopt. 3. De in het vorige lid bedoelde kennisgeving is.met rede nen omkleed als de beslissing van het bestuur een lid betreft, hetwelk door het orgaan der openbare of daarmede door Onzen Minister gelijkgestelde arbeidsbemiddeling arbeid werd aangeboden, welke niet is aanvaard. Artikel 10. 1. Een gemeentebestuur, dat tegen eene beslissing tot uit keering als bedoeld in het eerste of derde lid van het vorige artikel bezwaar heeft, geeft daarvan zoo 'spöedig mogelijk kennis aan het bestuur der vereeniging bij aangeteekend schrijven. 2. Na de kennisgeving in het vorige lid bedoeld, wordt door het bestuur der vereeniging aan den betrokken verze kerde geen uitkeering meer verstrekt. 3. Het gemeentebestuur kan vorderen, dat het naar zijn oordeel ten onrechte uitgekeerde bedrag binnen een tegelij kertijd te bepalen termijn in de werkloozènkas worde terug gestort. Tiet geeft hiervan op dezelfde wijze als vermeld aan het slot van het eerste lid van dit artikel kennis aan het bestuur der vereeniging. 4. Ook de Directeur is bevoegd te vorderen, dat geene uitkeeringen meer zullen worden verstrekt of dat een uit gekeerd bedrag worde teruggestort in de werkloozenkas bin nen een door hem te stellen termijn. Het slot van het vorige lid is hier toepasselijk. Artikel 11. 1. Het bestuur eener vereeniging dat bezwaar heeft tegen eene beslissing van het gemeentebestuur of van den Direc teur, bedoeld in het vorige artikel, kan daartegen in beroep komen bij Onzen Minister, die niet beslist, dan na de in art. 25 vermelde Commissie te hebben gehoord. 2. Zijne beslissing wordt, met redenen omkleed, in de Staatscourant openbaar gemaakt. Artikel 12. Niemand kan gelijktijdig uit meer dan eene werkloozenkas, uitgaande van eene gesubsidieerde vereeniging, uitkeering erlangen. Artikel 13. 1. Voor een lid der werkloozenkas eener gesubsidieerde vereeniging, die tevens lid is van eene of meer werkloozen kassen van niet-gesubsidieerde vereenigingen, mogen de ge zamenlijke dagelijksche uitkeeringen 70% zijner gemiddelde dagelijksche verdiensten niet te boven gaan. 2. Kunnen de gemiddelde dagelijksche verdiensten van het lid niet worden bepaald, dan gelden als maatstaf de dage^ lijksche verdiensten van gelijksoortige arbeiders, hetzij ter plaatse, of, bij gebreke van dien, in gemeenten met overeen- komstigen loonstandaard. 3. Indien het bedrag der gezamenlijke dagelijksche uit keeringen boven het in het eerste lid van dit artikel aange geven percentage^ zou stijgen, wordt de uitkeering uit de werkloozenkas der gesubsidieerde vereeniging met zoodanig bedrag verminderd, dat het maximum van 70 niet wordt overschreden. -ï- v t i v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 11