248
DONDERDAG 21
DECEMBER 1916.
ik toch niet nalaten ernstige bedenkingen tegen de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders tot oprichting van een
dienst tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten,
zooals zij daar voor ons liggen, te opperen, terwijl ik tevens
hoop den weg te kunnen wijzen, langs welken wij misschien
wel hetzelfde doel, als Burgemeester, en Wethouders voor
oogen hebben, kunnen bereiken.
Mijn grootste bezwaar tegen de plannen van Burgemeester
en Wethouders, Mijnheer de Voorzitter, bestaat in de enorme
onkosten, die daaraan verbonden zijn. Het gaat naar mijn
meening niet aan in de tegenwoordige tijdsomstandigheden
van gemeentewege eenig geld meer uit te geven, dan strikt
noodzakelijk is. Ik bewonder den moed van ons Gemeente
bestuur, dat ons voorstelt over te gaan tot het bouwen en in
richten van een complex van gebouwen, in deze tijden, waarin
de prijzen van materialen ongekend hoog zijn en waar
schijnlijk nog hooger zullen worden, ja waarin zelfs een ge
gronde vrees bestaat, dat sommige daarbij zeer noodzakelijke
artikelen, zooals een ontsmettingsoven, niet eens te krijgen
zullen zijn (Rotterdam wacht al een jaar op een vóór den oor
log bestelden oven).
De oorzaak van het nu ter tafel brengen van deze voor
stellen, Mijnheer de Voorzitter, wil ik echter niet alleen zoeken
bij het College van Burgemeester en Wethouders, maar zeker
ook bij de raadgevers van uw geacht College. Deze raad
gevers, Mijnheer de Voorzitter, bestaan voor een groot en
zeker belangrijk gedeelte uit medici, voor wie het zeer aan
lokkelijk is te adviseeren tot het oprichten van een tot in
de kleinste bijzonderheden in orde zijnde dienst tot bestrijding
en voorkoming van besmettelijke ziekten. Welke medicus
werkt toch niet liever in een up to date laboratorium dan
in een oud gebouw, waar hij zich dikwijls behelpen moet,
maar waarin hij bij eenige inspanning toch dikwijls hetzelfde
kan bereiken als in een model-laboratorium. Waarlijk. Mijnheer
de Voorzitter, de beteekenis van vele onderzoekingen is dikwijls
in omgekeerde evenredigheid met de gebouwen, waaruit zij
voortkomen. De raadgevers van het College van Burgemees
ter en Wethouders, Mijnheer de Voorzitter, hebben naar mijn
meening, om eens een in de medische praktijk gebruike-
lijken term te gebruiken, gedacht met een eerste klasse patiënt
te doen te hebben, die in staat is alle medische aanwijzingen
precies op te volgen, wat zij ook mogen kosten. Tot mijn leed
wezen moet ik echter volmondig bekennen, Mijnheer de Voor
zitter, dat onze gemeente lang geen 1ste klasse-patiënt is,
zelfs geen 2de klasse, maar eene noodlijdende 3de klasse dito.
Maar evenzeer als vele 3de klasse-patiënten b.v. tuberculose
lijders op eenvoudige wijze thuis behandeld wordende, even
goed genezen, als 1ste klasse-patiënten, die naar 't buitenland
in prachtig ingerichte sanatoria gaan, even goed als een 3de
klasse-patiënt door 't gebruik maken van verplegingsartikelen
van anderen even goed geholpen wordt, als een 1ste klasse
patiënt, die zich diezelfde artikelen in mooier vorm en grooter
aantal aanschaft, zoo is het, naar mijn meening, mogelijk, in
ieder geval de overdenking waard, of wij onzen 3de klasse
patiënt, de gemeente Leiden, niet voldoende kunnen helpen
op eenvoudiger wijze, dan Burgemeester en Wethouders op
raad van hun adviseurs ons voorstellen. Waar ik, ik wil het
nogmaals zeggen, wanneer onze gemeente over groote fondsen
te beschikken had, wel voor een zeker gedeelte met de plan
nen van Burgemeester en Wethouders zou kunnen meegaan,
omdat er uit theoretisch-medisch oogpunt veel voor te zeggen
valt, wil ik nu den weg wijzen, langs welken wij misschien
ons doel kunnen bereiken. Ik kan mij niet begrijpen, Mijnheer
de Voorzitter, hoe het mogelijk is, dat in al die jaren, dat deze
kwestie hangende is, voorzoover ik in de stukken heb kunnen
nagaan, niemand op het idee gekomen is, of de gemeente
niet op voordeeliger wijze zou kunnen gebruik maken van al
hetgeen het Rijk ons op hygiënisch gebied hier aanbiedt.
Dit geldt vooral voor de laatste jaren, Mijnheer de Voor
zitter, nu het Rijk met grooten ijver bezig is een nieuw Aca
demisch Ziekenhuis te bouwen met al de daarbij benoodigde
gebouwen, waartoe o.a. ontsmettingsovens, laboratoria en
barakken behooren. Gaarne zou ik van I), Mijnheer de Voor
zitter vernemen, of door het College van Burgemeester en
Wethouders, of door eenige harer raadgevers overwogen is,
of de gemeente, door een contract met het Rijk aan te gaan,
niet van al deze gebouwen en de daaraan verbonden personen
zou kunnen gebruik maken. Dit toch zou de gemeente heel
wat minder kosten, als de sommen, waarvoor wij nu gesteld
worden, terwijl bovendien de gemeente aldus zou profiteeren
van het hooge peil, waarop de Rijkslaboratoria en de daaraan
verbonden geleerden staan, een peil, waarmede het peil van
het op te richten gemeentelijk laboratarium nooit vergeleken
zou kunnen worden. Dat het niet onmogelijk is te beproeven
een dergelijk contract aan te gaan, Mijnheer de Voorzitter,
blijkt uit de wijze, waarop sinds jaar en dag de zieken der
stad, ook volgens contract, in het Academisch Ziekenhuis ver
pleegd worden, zelfs tot financieel voordeel der gemeente, en
ook uit de wijze, waarop de verloskundige dienst der ge
meente is geregeld aan wier hoofd de hoogleeraar in de ver
loskunde aan de Leidsche Hoogeschool gesteld is.
Na aldus tegenover elkaar gesteld te hebben het naar mijn
meening buitengewoon zwaar wegende bezwaar van de groote
onkosten, die uit Uw voorstel voortvloeien, en de richting,
waarin ik pogingen zou willen aangewend zien, om tot een
goedkooper oplossing van dit mijns inziens niet eens zoo
dringende vraagstuk te komen, wil ik iets meer in détails
afdalen.
In de eerste plaats dan, Mijnheer de Voorzitter, een enkel
woord over het aantal voorgekomen volgens de wet besmet
telijke ziekten in deze stad gedurende de laatste jaren.
1°. Febris typhoïdea,
daarvan waren er in 1914
14
1915
11
1916
12
2°. Roodvonk,
1914
91
1915
44
1916
54
3°. Diphtherie,
1914
59
1915
32
1916
62
4°. Meningitis cerebro-spinalis,
1916
10
waarvan 6 militairen, 2 uit de stad en 2 buiten
de stad.
5°. Cholera sinds 1866 niet.
Te zamen waren er in 1914, 164 gevallen van besmettelijke
ziekten; in 1915, 87; in 1916, 130.
Dit zijn getallen, Mijnheer de Voorzitter, die heusch geen
slechten indruk maken, wanneer we ze met de getallen van
andere steden vergelijken, even goed als het sterftecijfer onzer
stad de vergelijking met dat van andere steden kan door
staan, als bewijs dus. dat zelfs de dienst, zooals hij nu is,
niet zoo bijzonder slecht is, maar dank zij de ijver van de
Gezondheidscommissie en de aan de ontsmettingsdienst ver
bonden ambtenaren zelfs voldoende blijkt te zijn, zoodat er,
wanneer de gemeente een contract met het Rijk zou kunnen
afsluiten om later van de ontsmettingsovens, laboratoria en
barakken van het nieuwe Academisch Ziekenhuis gebruik te
maken, er naar mijn meening geen direct bezwaar zou zijn,
om tot dien tijd de dienst te houden, zooals hij nu is.
Wat de inrichting van den heer de Wilde aangaat, is daar
zeker het een en ander op al te dingen, maar toch niet zoo
veel, of we kunnen het daarmede zeker wel doen, totdat het
nieuwe Academisch Ziekenhuis in gebruik is.
Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wil ik in 't kort even
het plan van Burgemeester en Wethouders, zooals het daar
voor ons ligt, bespreken. Ik zal dit niet al te uitvoerig doen,
omdat mijn bezwaren ten opzichte van het plan van meer
algemeenen aard zijn.
Zooals dan in de stukken te lezen staat, zouden Burge
meester en Wethouders het liefst aangenomen zien plan A,
wat volgens een zeer globale rekening ƒ65000.— zou kosten,
maar wat naar de meening van door mij geraadpleegde des
kundigen zeker ƒ100.000.en waarschijnlijk nog meer zou
worden. Hiervan vergoedt het Rijk in 't gunstigste geval
ƒ28.500.- in 't ongunstigste geval ƒ19.750.—, blijven dus over
ƒ36.500.resp. ƒ45.250.—. Van deze ƒ65.000.— zijn uitge
trokken voor ontsmettingsinrichting enz. ƒ39.500.en voor
de wasscherij ƒ8000.— en voor de woning van den hoofdont-
smetter ƒ3500.tezamen ƒ51.000.—. Waar de woningont
smetting in onze stad zeer voldoende geregeld is en daarover
nooit klachten worden gehoord, zoodat zij niet verbeterd be
hoeft te worden, wil dat dus zeggen, dat de stad volgens
globale berekening ƒ22 500.tot ƒ31.750.— maar wat waar
schijnlijk in deze dure tijden wel 50 a 60.000.—zal worden,
zou uitgeven voor het oprichten van een gebouw, waarin
jaarlijks slechts een 200 ontsmettingen uit de stad en 100
van buiten de stad zouden plaats hebben. Waar dit dus
neerkomt op 1 ovenontsmetting per dag, denk ik niet, dat
het Rijk bezwaar er tegen zal hebben dat deze tegen een
kleine vergoeding in de ontsmettingsovens van het Acade
misch Ziekenhuis verricht wordt. Bovendien, Mijnheer de
Voorzitter, zooals ik in den beginne al zeide, is het zeer de vraag,
wanneer we dien ontsmettingsoven zouden kunnen krijgen.
Hoogst waarschijnlijk zullen, evenals in Rotterdam, waar men
reeds jaren op een bestelden ontsmettingsoven wacht, jaren
daaroverheen gaan en zouden we dus kans hebben, gebouwen
op te richten, waarin het noodzakelijkste van alles zou ont
breken.
In overeenstemming met wat ik hierboven zeide over het
ontsmetten van goederen in de ontsmettingsovens van het
Rijk, zouden waarschijnlijk eveneens daarvoor in aanmer
king komende personen, gebaad en ontsmet kunnen worden
in de baden, aan den ontsmettingsoven van het Rijk ver
bonden.
Vervolgens het laboratorium en de daaraan verbonden
medicus. Theoretisch is dat prachtig, Mijnheer de Voorzitter,
maar absoluut noodzakelijk, zoodat het rechtvaardigt daaraan
Gevallen.