DONDERDAG 21
DECEMBER 1916.
245
De heer Huurman. M. d. V. Een enkel woord naar aanlei
ding van hetgeen de heer Hoogenboom heeft gezegd.
Hij heeft enkele cijfers voorgelezen uit het vergelijkende
staatje om mij te overtuigen van het nut van de openbare
leeszaal. Ik heb met geen enkel woord het nut dezer instel
ling betwist, ik heb dit geheel in het midden gelaten. Ik
heb slechts deze subsidieverhooging bestreden, omdat er in. i.
andere dingen zijn, die meer noodig zijn dan dit. Naar mijn
meening had het bestuur van de Openbare Leeszaal beter
gedaan met het vragen om meerdere subsidie te wachten tot
er betere tijden zijn aangebroken. Op het oogenblik ben ik
van meening, dat er niets moet worden uitgegeven dat niet
strikt noodzakelijk is.
De Voorzitter. Ik zou den heeren toch willen aanraden
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet te ver
werpen. Niet dat Burgemeester en Wethouders zoo enthou
siast zijn voor dit voorstel, vooral niet om de wijze waarop
het is tot stand gekomen. Toen ik hier kwam, was er eene
subsidie voor de Leeszaal voor eenmaal van f 1000.
verleend. Daarna zijn wij onder pressie van het Rijk er
toe overgegaan om 450.subsidie per jaar te geven. En
wat indertijd gegeven was als eene subsidie voor éénmaal, dat
zal nu reeds als een jaarlijksche subsidie gegeven moeten
worden. Evenwel hebben Burgemeester en Wethouders gezegd
in hun praeadvies, dat deze instelling niet moet verwachten
dat zij weer met een voorstel zullen komen om de subsidie
nog meer te verhoogen. Uit de toelichting van de vereeniging
op haar verzoek blijkt wel, dat zij bij het sterven van Mej.
Reuvens teleurgesteld is geworden in hare verwachting, dat deze
aan de vereeniging eene som zou hebben nagelaten, waarvan
de rente gelijk zou zijn aan de contributie door haar jaarlijks
betaald, en dat men hierdoor in groote moeilijkheden is ge
raakt. Waar nu door het Rijk aan de gemeente de verplichting
wordt opgelegd om evenveel te geven als het Rijk van plan
is, daar kunnen wij er ons m. i. moeilijk aan onttrekken om
mede te helpen de Leeszaal in stand te houden.
Ik zal thans het voorstel van Burgemeester en Wethouders
in stemming brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in stemming
gebracht, wordt aangenomen met 18 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Hoogenboom, van der Pot, Tepe,
Fokker, Fischer, Zwiers, van Hamel, van der Lip, Sasse, van
Romburgh, Hartevelt, van Gruting, Botermans, Reimeringer,
Fabius, de Boer, Sijtsma en van der Eist.
Tegen stemmen de heerenPera, Huurman, Bots, J. P. Mulder,
van Tol, en A. Mulder.
VII. Voorstel tot bestendiging van den bij Raadsbesluiten
van 18 Mei en 27 Juni toegekenden duurtetoeslag aan ver
schillende categorieën van beambten en werklieden, in dienst
der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 276).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. U weet, dat ik nimmer een
groot voorstander ben geweest van den kindertoeslag. Nood
gedrongen ben ik met de eerste regeling medegegaan. Aan
de tweede regeling, die al iets meer aan mijn wensch tegemoet
kwam, doordat ook de ongehuwden en gehuwden zonder
kinderen een toeslag kregen, heb ik natuurlijk mijn stem niet
onthouden. Ik ging daarbij steeds uit van het denkbeeld, dat
die regelingen slechts tijdelijk waren en ook omdat ik toen
tertijd geen ander middel wist. Daarbij hoopte ik nog, dat de
Commissie ad hoe tot herziening der loonen en salarissen
binnen niet al te langen tijd met haar voorstellen zou komen.
Dat die duurtetoeslag van tijdelijken aard zal zijn geloof ik
echter op het oogenblik ook al niet meer. Zoo voorspelt ons
een man als prof. Treub, dat de tijden na den oorlog wellicht
nog duurder zullen worden. Dit noopt mij tot de vraag, of
wij dezen weg van ondersteuning niet moeten verlaten en tot
een anderen vorm van hulpverleening moeten komen. De heer
van Tol heeft indertijd daarop ook al gewezen. Ook is die
wensch door middel van een motie geuit in een vergadering
van ambtenaren, beambten en werklieden in dienst der gemeente.
De duurtetoeslag, dien wij op het oogenblik verstrekken, is in
hoofdzaak gebaseerd op het aantal kinderen en dit stelsel
ondervindt in den laatsten tijd in de kringen van debetrok
kenen hoe langer hoe minder sympathie. In de vergadering,
die ik zooeven vermeldde, waren 10 organisaties van Leidsche
ambtenaren, beambten en werklieden vertegenwoordigd. Men
trof er dus alle rjchtingen aan. Men heeft daar het tegen
woordige stelsel geheel losgelaten. Men vond het niet billijk,
zelfs onrechtvaardig, en er is geen enkele stem tot verdediging
van dit stelsel gehoord. Daaruit blijkt dus, dat de betrokkenen
voor het tegenwoordige systeem niet veel voelen. Een persoon
in de laagste loonklasse met 10 kinderen ontvangt op het
oogenblik f 240.— toeslag per jaar, terwijl een ander zonder
kinderen slechts 60.krijgt. Dit is een groote onbillijkheid
en dat voelen de arbeiders zelf ook. Het komt op die manier
voor, dat menschen zonder kinderen met veel dienstjaren op
die manier minder salaris hebben dan anderen die veel jonger
zijn maar eenige kinderen bezitten. Dat wekt natuurlijk onder
ling jaloesie. Nu zou een tijdelijke verhooging zich wellicht
onngeveer kunnen aansluiten bij de verhooging van loonen,
waarmede de Commissie ad hoe naar alle waarschijnlijkheid
zal komen.
Het bezwaar dat een loonsvermeerdering bestendig zal blijven
overschatte men niet.
Wij moeten ons niet voorstellen, dat de duurtetoeslag er later
weer af zal gaan. Die illusie durf ik althans niet te koesteren.
Wanneer de tijdsomstandigheden weer normaal zullen zijn
geworden, dan zal de duurtetoeslag nog wel blijven nawerken
en tot een loonsverhooging dwingen. Daarom zou ik liever
willen, dat Burgemeester en Wethouders ik zal er voor-
loopig geen voorstel van maken er toe konden besluiten
om deze regeling nog hoogstens twee maanden te hand
haven en om in dien tusschentijd te komen met een voorstel
tot eene tijdelijke verhooging. Het zou wellicht overweging
verdienen om dan nog enkele categorieën van ambtenaren in
deze regeling op te nemen, gelijk indertijd ook door U,
Mijnheer de Voorzitter, is gewenscht, maar wat toen nog niet
noodzakelijk werd geacht. De ervaring heeft nu echter wel
geleerd, dat ambtenaren met een inkomen boven de f 1260.
het in deze tijden dikwijls niet minder moeilijk hebben dan amb
tenaren met minder dan ƒ1200.—. Daarom zou ik gaarne het
oordeel willen vernemen van Burgemeester en Wethouders
en van den Raad over mijn idee om deze regeling 1 a 2
maanden te handhaven, terwijl door Burgemeester en Wet
houders intusschen zal kunnen worden overwogen om aan
den Raad een voorstel te doen in den geest van mijn motie.
De heer Pera. M. d. V. Wanneer er eene wijze is, waarop
het egoïsme aan den dag komt, dan is het wel in de rede
neering van den heer Sijtsma. Het komt mij voor, dat bij een
dergelijke redeneering niet voldoende de aandacht wordt ge
schonken aan den toestand, waarin vele gezinnen verkeeren.
Het geld, dat men voor den oorlog noodig had om zich aan
te schaffen, wat men voor zijn gezin noodig heeft, is ten
eenenmale gebleken op het oogenblik onvoldoende te zijn.
Wat nu heeft de gemeente Leiden gedaan? Leiden heeft be
grepen, dat er ten opzichte van de laagste loonen iets moest
worden gedaan om eenigszins tegemoet te komen aan de
behoeften, die er tengevolge van de duurte der verschillende
artikelen waren ontstaan.
Bij het spreken over deze zaak komt mij altijd weer te
binnen een gesprek, dat ik eens gehoord heb, dat gehouden
werd tusschen een patroon en een werkman over den toe
stand, waarin vele gezinnen verkeeren, wanneer er niet ge
noegzaam financieele middelen zijn om datgene aan te schaffen,
wat voor het levensonderhoud noodig is.
Toen de patroon hetzelfde opmerkte als de heer Sijtsma
zooeven te berde bracht, dat de personen met een inkomen
van b.v. f 1200.het eigenlijk nog zwaarder hebben dan de per
sonen met lagere inkomens, antwoordde de werkman hem
daarop met de volgende woorden: de belangrijkste vraag is
of men zijn kinderen des avonds naar bed kan sturen, nadat
zij eerst een boterham hebben gehad, of dat zij met hongerige
magen moeten worden weggezonden.
De heer Sijtsma. Dat zal wel waar zijn!
De heer Pera. Het is nu een uitgemaakte zaak, dat het
voor de ouders met een aantal kinderen dubbel moeilijk is
om aan hun kinderen de eerste levensbehoeften te verschaf
fen. Nu de Raad een systeem van toeslag volgt, waardoor
eenigszins kan worden tegemoet gekomen aan de eerste
levensbehoeften van de ouders, die met kinderen zijn gezegend,
zou ik willen vragen, hoe is het mogelijk, dat men daarop nog
aanmerkingen kan maken. De heer Sijtsma zegt: de menschen
doen hetzelfde werk en moeten dus ook gelijkelijk worden
gesalariëerd. Hij stelt daarbij echter het philantropische
karakter, dat deze bijslag onwillekeurig draagt, geheel ter
zijde. Hij wil een systeem, waarbij men uitgaat van het
materieele beginsel: zooveel werk, zooveel loon. Verder moeten
de menschen het maar klaarspelen. Die redeneering van den
heer Sijtsma vind ik zeer hard.
Wat den duur van dien bijslag betreft, dat moeten wij nu
maar afwachten. Niemand kan op dit oogenblik zeggen welken
toestand wij zullen krijgen, en wanneer die een gunstige
verandering zal ondergaan.
Wil de Raad tegemoet komen aan de behoeften, die bij
verschillende gezinnen bestaan, dan mag en moet men rekening
houden met het aantal kinderen. Dan zal de gemeente vol-