193
Art. 3.
De kinderen, die door het hoofd eener gewone lagere school,
na overleg met de ouders ol verzorgers, voor plaatsing op de
buitengewone school worden aangegeven, moeten gedurende
tenminste één jaar eerstgenoemde school hebben bezocht,
tenzij Burgemeester en Wethouders van deze bepaling ont
heffing verleenen.
Zij worden onderworpen aan een onderzoek, in te stellen
door het hoofd der buitengewone school voor lager onderwijs
en een of meer door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen geneeskundigen. Bij dit onderzoek is, zoo mogelijk,
een der ouders of verzorgers, bij voorkeur de moeder of een
der naaste vrouwelijke familieleden, tegenwoordig. Deze ont
vangen daarvoor eene schriftelijke oproeping.
Na dit onderzoek wordt door Burgemeester en Wethouders,
behoudens goedkeuring van den Districts-Schoolopziener,
beslist, of de kinderen al dan niet worden toegelaten.
Reeds toegelaten leerlingen kunnen, wanneer blijkt, dat zij
niet in staat zijn het onderwijs te volgen, herhaaldelijk de
orde verstoren, veelvuldig de school verzuimen, of voor de
andere leerlingen hinderlijk of gevaarlijk zijn, op voorstel
van het hoofd door Burgemeester en Wethouders, behoudens
goedkeuring van den Districts-Schoolopziener, van de school
worden verwijderd.
Kinderen, ouder dan 15 jaren, mogen de school niet be
zoeken, tenzij met goedkeuring van den Districts-School
opziener.
Art. 4.
Het onderwijs aan deze school omvathet lezen, het schrijven,
het rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, de eerste
beginselen der aardrijkskunde, de eerste beginselen van de
kennis der natuur, het zingen, de eerste oefeningen van het
handteekenen, de vrije en orde-oefeningen der gymnastiek,
de nuttige handwerken voor meisjes en den handenarbeid
(slöjd).
Het onderwijs wordt gegeven volgens een leerplan, dat
opgemaakt wordt door het hoofd der school en vastgesteld
door Burgemeester en Wethouders, onder goedkeuring van
den Districts-Schoolopziener.
Art. 5.
Aan het hoofd der school staat een onderwijzer of eene
onderwijzeres, die in het bezit is van de akte van bekwaam
heid,' bedoeld onder b in artikel 77 der wet tot regeling van
het lager onderwijs en die voor het geven der lessen wordt
bijgestaan door onderwijzers en onderwijzeressen.
De onderwijzers moeten in het bezit zijn van akte b, de
onderwijzeressen in het bezit van akte a van het in het
eerste lid genoemd wetsartikel. De onderwijzers en de onder
wijzeressen moeten tevens de bevoegdheid bezitten tot het
geven van onderwijs in de vrije- en ordeoefeningen der
gymnastiek.
Bovendien moeten degenen, die belast zijn met het geven
van onderwijs in handenarbeid, in het bezit zijn van een
diploma, afgegeven door de Vereeniging tot bevordering van
het onderwijs in handenarbeid in Nederland en de onder
wijzeressen, die belast zijri met het geven van onderwijs in
de nuttige handwerken voor meisjes, de bevoegdheid bezitten
tot het geven van onderwijs in het vak, bedoeld onder k van
artikel 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs.
Van het personeel mag niet meer dan de helft en bij
oneven aantal, niet meer dan de kleinste helft uit onder
wijzeressen bestaan.
Eén der onderwijzers of onderwijzeressen kan door Burge
meester en Wethouders, onder goedkeuring van den Districts-
Schoolopziener, worden aangewezen als plaatsvervangend hoofd.
Burgemeester en Wethouders kunnen, op voorstel van het
hoofd, jongelieden, in het bezit der akte, bedoeld in artikel
11a der wet op het lager onderwijs, als kweekeling in de
school toelaten.
Art. 6.
De school mag niet meer dan tweehonderd leerlingen tellen
en wordt verdeeld in klassen van niet meer dan zestien leer
lingen, behoudens door den Districts-Schoolopziener te ver
leenen tijdelijke vrijstelling. Het hoofd der school bepaalt in
welke klasse een kind wordt geplaatst.
Art. 7.
De aanvangsjaarwedde bedraagt:
a. voor het hoofd der school ƒ1800, verhoogd met ƒ350
'sjaars wegens vergoeding voor huishuur. Deze wedde wordt
viermaal verhoogd met ƒ100, de eerste maal 3 jaar, de tweede
maal 6 jaar, de derde maal 9 jaar en de vierde maal 12 jaar,
Art. 3.
De kinderen, die door het hoofd eener gewone lagere
school, na over leg met de ouders of verzorgers, voor plaatsing
op de buitengewone school worden aangegeven, moeten ge
durende tenminste één jaar eerstgenoemde school hebben
bezocht, tenzij Burgemeester en Wethouders van deze bepa
ling ontheffing verleenen.
Zij worden onderworpen aan een onderzoek, in te stellen
door het hoofd der buitengewone school voor lager onderwijs
en een of meer door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen geneeskundigen. Bij dit onderzoek is, zoo mogelijk,
een der ouders of verzorgers, bij voorkeur de moeder of een
der naaste vrouwelijke familieleden, tegenwoordig. Deze
ontvangen daarvoor eene schriftelijke oproeping.
Na dit onderzoek wordt door Burgemeester en Wet
houders, behoudens goedkeuring van den Districts-School
opziener, beslist, of de kinderen al dan niet worden toe
gelaten.
Reeds toegelaten leerlingen kunnen, wanneer blijkt, dat zij
niet in staat zijn het onderwijs te volgen, herhaaldelijk de
orde verstoren, veelvuldig de school verzuimen, of voor de
andere leeiiingen hinderlijk of gevaarlijk zijn, op voorstel van
het hoofd door Burgemeester en Wethouders, behoudens goed
keuring van den Districts-Schoolopziener, van de school wor
den verwijderd.
Kinderenouder dan 15 jarenmogen de school niet
bezoeken, tenzij met goedkeuring van den Districts-School
opziener.
Art. 4.
Het onderwijs aan deze school omvat: het lezen, het schrij
ven, het rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, de
eerste beginselen der aardrijkskunde, de eerste beginselen van
de kennis der natuur, het zingen, de eerste oefeningen van
het handteekenen, de vrije en orde-oefeningen der gymnastiek,
de nuttige handwerken voor meisjes en den handenarbeid
(slöjd).
Het onderwijs wordt gegeven volgens een leerplan, dat op
gemaakt wordt door het hoofd der school en vastgesteld door
Burgemeester en Wethouders onder goedkeuring van den
Districts-Schoolopziener.
Art. 5.
Aan het hoofd der school staat een onderwijzer of eene
onderwijzeres, die in het bezit is van de akte van bekwaam
heid, bedoeld onder b in artikel 77 der wet tot regeling van
het lager onderwijs en die voor het geven der lessen wordt
bijgestaan door onderwijzers en onderwijzeressen.
De onderwijzers moeten in het bezit zijn van akte b, de
onderwijzeressen in het bezit van akte a van het in het eerste
lid genoemd wetsartikel. De onderwijzers en onderwijzeressen
moeten tevens de bevoegdheid bezitten tot het geven van
onderwijs in de vrije- en ordeoefeningen der gymnastiek.
Bovendien moeten degenen, die belast zijn met het geven
van onderwijs in handenarbeid, in het bezit zijn van een
diploma, afgegeven door de Vereeniging tot bevordering van
het onderwijs in handenarbeid in Nederland en de onder
wijzeressen, die belast zijn met het geven van onderwijs in
de nuttige handwerken voor meisjes, de bevoegdheid be
zitten tot het geven van onderwijs in het vak, bedoeld onder k
van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs.
Van het personeel mag niet meer dan de helft en bij
oneven aantal, niet meer dan de kleinste helft uit onder
wijzeressen bestaan.
Eén der onderwijzers of onderwijzeressen kan door Burge
meester en Wethouders, onder goedkeuring van den Districts-
Schoolopziener, worden aangewezen als plaatsvervangend hoofd.
Burgemeester en Wethouders kunnen, op voorstel van het
hoofd, jongelieden, in het bezit der akte, bedoeld in artikel
11a der wet op het lager onderwijs, als kweekeling in de
school toelaten.
Art. 6.
De school mag niet meer dan twee honderd leerlingen
tellen en wordt verdeeld in klassen van niet meer dan zes
tien leerlingen, behoudens door den Districts-Schoolopziener
te verleenen tijdelijke vrijstelling. Het hoofd der school bepaalt
in welke klasse een kind wordt geplaatst.
Art. 7.
De aanvangsjaarwedde bedraagt:
a voor het hoofd der school 1900.verhoogd met 450.
'sjaars wegens vergoeding voor huishuur. Deze wedde wordt
viermaal verhoogd met 100.de eerste maal 3 jaar, de
tweede maal 6 jaar, de derde maal 9 jaar en de vierde maal