188 BESTAANDE VERORDENINGEN. I. VERORDENING van 7- December 1911 (Gem. Blad n° 41), bepalende bet getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onder wijzend personeel, gelijk deze laatstelijk gewijzigd is bij verordening van 5 September 1916 (Gem. Blad n° 16). Art. 1. Openbaar lager onderwijs wordt te Leiden gegeven in ten minste: twee scholen der eerste klasse: eene voor jongens, eene voor meisjes. vijf scholen der tweede klasse: drie scholen voor jongens en meisjes, eene voor jongens en eene voor meisjes, acht scholen der derde klasse voor jongens en twee vierde meisjes. Art. 2. Van de vakken in art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs genoemd, wordt onderwijs gegeven op de jongensschool der eerste klasse in al, o, g en s; op de meisjesschool der eerste klasse in a—l, o, q, s en t op de scholen der tweede klasse voor jDngens en meisjes in al, o, q, s en t; op de jongensschool der tweede klasse in aj, l—q en s; op de meisjesschool der tweede klasse in aq, s en f; op de scholen der 3e en 4e klasse in ak en s. Art. 3. Aan de hoofden der scholen wordt bijstand verleend door: één onderwijzer- of onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd. Deze moet bij de aanstelling de hoofdakte bezitten en den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben; hij ver vangt het hoofd der school bij ontstentenis; een voor elke school afzonderlijk te bepaLen aantal onder wijzers of onderwijzeressen met verplichte hoofdakte-, deze moeten bij hunne aanstelling den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben; een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder wijzers of onderwijzeressen-, een of meer vakonderwijzers of onderwijzeressen voor een of meer der vakken g, k, q, s en t. Tevens zullen op elke school een afzonderlijk te bepalen aantal kweekelingen werkzaam mogen zijn, met inachtneming van het bepaalde bij art. 8 der Wet. Deze kweekelingen moeten hun vijftiende jaar zijn ingetreden. Art. 4. Op de jongensschool der eerste klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door ten minste vijf en ten hoogste acht onderwijzers, waarvan althans drie onderwijzers met verplichte hoofdakte. Van deze onderwijzers moeten drie tot zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. In de laagste drie klassen der school kunnen echter in plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aan gesteld. Op de meisjesschool der eerste klasse wordt het hoofd bijgestaan door: ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taalvoorts door ten minste vijf en ten hoogste acht onderwijzeressen, waarvan althans drie onderwijzeressen met verplichte hoofdakte. Van deze onderwijzeressen moeten drie tot zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. De bijstand voor het onderwijs in q en s in deze scholen wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Op elk dezer twee scholen mogen ten hoogste vier kweeke lingen worden toegelaten. Art. 5. Op de jongensschool der tweede klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vakken Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts door ten minste acht en ten hoogste vijftien onderwijzers, waarvan althans vier tot zeven met verplichte hoofdakte. In de laagste drie klassen der school kunnen echter in plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aangesteld. NIEUWE VERORDENINGEN. I. VERORDENING, bepalende liet getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel. Art. 1. Openbaar lager onderwijs wordt te Leiden gegeven in ten minste: twee scholen der eerste klasse: eene voor jongens, eene voor meisjes; vijf scholen der tweede klasse: eene school voor jongens, eene voor meisjes en drie scholen voor jongens en meisjes; acht scholen der derde klasse j VOQr en meisjeS- twee vierde J J Art. 2- Van de vakken in art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs genoemd, wordt onderwijs gegeven: op de jongensschool der eerste klasse in aj, l, oq en s; op de meisjesschool der eerste klasse in al, oq, s en t op de jongensschool der tweede klasse in aj, l—qs en u; op de meisjesschool der tweede klasse in a—q, s en t; op de scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes in a l, o, q, s en t; op de scholen der 3e en 4e klasse in a—k en s. Art. 3. Aan de hoofden der scholen wordt bijstand verleend door: één onderwijzer- of onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd. Deze moet bij de aanstelling* de hoofdakte bezitten en den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben; hij (zij) vervangt het hoofd der school bij ontstentenis; een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder wijzers of onderwijzeressen met hoofdaktevan deze ouder wijzers of onderwijzessen moeten voor elke school tenminste twee den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben; een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder wijzers of onderwijzeressen; een of meer vakonderwijzers of vakonderwijzeressen voor een of meer der vakken k, q, s en t. Tevens zullen op elke school een afzonderlijk te bepalen aantal kweekelingen werkzaam mogen zijn, met inachtneming van het bepaalde bij art. 8 der Wet. Art. 4. Op de jongensschool der eerste klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door ten minste vijf en ten hoogste acht onderwijzers, waarvan althans drie onderwijzers met hoofdakte. Van deze onderwijzers moeten drie tot zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. In de laagste drie klassen der school kunnen echter in plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aange steld. Op de meisjesschool der eerste klasse wordt het hoofd bijgestaan door: ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door ten minste vijf en ten hoogste acht onderwijze ressen, waarvan althans drie onderwijzeressen met hoofdakte. Van deze onderwijzeressen moeten drie tot zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. De bijstand voor het onderwijs in q en s in deze scholen wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Op elk dezer twee scholen mogen ten hoogste vier kweeke lingen worden toegelaten. Art. 5. Op de jongensschool der tweede klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vakken Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts door ten minste acht en ten hoogste vijftien onderwijzers, waarvan althans vier tot zeven met hoofdakte. In de laagste drie klassen der school kunnen echter iri plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aangesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 4