GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. OOEKOlIËEr STEKKEN. N°. 1. Leiden, 19 December 1916. In het bij Uwe Vergadering ingediende voorstel tot besten diging van den duurtetoeslag aan ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente Leiden (Ingek. Stukken No. 276) dient alsnog eene kleine wijziging te worden aangebracht. Het komt ons n.l. meer rationeel voor de in de conclusie sub I genoemde toeslagen van f 1.60 en f 1.20 ook over de maand Mei uit te keeren. Wij stellen U mitsdien voor in de conclusie sub I 1° a en b het woord »Mei" in de alinea's, beginnende met de woorden »aan hen" en »/"0.60" te schrappen en dat woord in te voegen in de alinea's, beginnende met 1.60" en 1.20". achter het woord April". De meerdere kosten, die van deze wijziging een gevolg zijn, worden dezerzijds begroot op -j- f 1400.—, zoodat de totaal- kosten mitsdien volgens raming"3:/"55.400,zullen bedragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 2. Leiden, 20 December 1916. De Commissie van Financiën heeft de eerU mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen de begrootingsregeling, dienst 1917, gevoegd bij de voordracht van Burgemeester en Wet houders tot verhooging van het subsidie aan de Vereeniging Openbare Leeszaal en Bibliotheek, indien de Raad conform die voordracht besluit. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 3. Leiden, 22 December 1916. Voor de vervulling van de vacature van leeraar in de wis kunde aan de Afdeeling B. der Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen alhier, welke zal ontstaan tengevolge van het met ingang van 1 Januari 1917 verleend eervol ontslag aan den heer Dr. W. H. Keesom, hebben wij de eer U de volgende voordracht aan te bieden, welke voordracht, ingevolge artikel 4 der verordening van den 21en Maart 1912 (Gemeente blad No. 10), door ons is opgemaakt, na overleg met den Directeur der Kweekschool. 1°. P. SEGAAR, onderwijzer aan de openbare Jongensschool le klasse, te Leiden; 2°. J. M. KOOLHAAS, onderwijzer met verplichte hoofdakte aan de O. L. School der 3e klasse, No. 2, te Leiden. Onder mededeeling, dat het schriftelijk advies van den Directeur in de leeskamer ter inzage is nedergelegd, noodigen wij U uit thans tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 4. Leiden, 29 December 1916. Wij hebben de eer U, met verwijzing naar nevensgaande aanbeveling van de Commissie voor de Bewaarscholen, de volgende voordracht aan te bieden voor de benoeming van een lid dier Commissie, ter voorziening in de vacature, welke den laatsten December van dit jaar zal ontstaan door de periodieke aftreding van den heer M. van Wamelen. 1°. M. VAN WAMELEN, aftredend lid; 2°. A. UITTEN BROEK, hoofd der O. L. school 3e klasse No. 6. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 22 December 1916. Einde dezes jaars is aan de beurt van aftreding als lid van de Commissie voor de Bewaarscholen de Heer M. van Wamelen. In verband daarmede heeft de Commissie voor de Bewaar scholen de eer, U het volgende dubbeltal aan te bieden ter benoeming van een lid dier Commissie: 1°. De Heer M. VAN WAMELEN, aftredend lid, 2°. De Heer A. UITTEN BROEK, Hoofd der O. L. Sch. 3e kl. No. 6. De Commissie voornoemd, J. A. van Hamel, Voorzitter. M. van Wamei.en, Seeretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. N°. 5. Leiden, 3 Januari 1917. Zooals U bekend, besloot Uwe Vergadering van 27 Novem ber j.l., overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat College te verzoeken onze Commissie uit te noodigen eene wijziging van het zesde en zevende lid van art. 11 der Verordening op het Bouwen en Sloopen te ont werpen en in te dienen, in dien zin, dat in eene leiding tot afvoer van menagewater in den vervolge geen zinkput be hoeft te worden geschakeld en het woord «zinkput" wordt vervangen door sreinigingsinrichting." Aan deze uitnoodiging gevolg gevende, hebben wij de eer U een concept-wijzigingsverordening tot het aanbrengen der verlangde veranderingen aan te bieden. Terwijl de minderheid van onze Commissie meent, dat hiermede onze taak is gekweten en wij in deze uitsluitend uitvoering aan bovengenoemd Raadsbesluit hebben te geven, is de meerderheid van oordeel, dat het op onzen weg ligt na -te gaan, of het aanbrengen der voorgestelde wijzigingen inderdaad aanbeveling verdient. Zij stelt zich op het stand punt, dat onze Commissie, die een Commissie van voorberei ding, niet van uitvoering is, geheel vrij staat tegenover het voorstel, en dat zelfs al ware reeds door den Raad een uit spraak over het beginsel gegeven, wat zij meent, dat in casu niet het geval is aan onze Commissie de vrijheid blijft om tot niet-aanneming te adviseeren. Wat de zaak zelf betreft, is de meerderheid op de navol gende gronden van oordeel, dat de voorgestelde wijzigingen geenszins aanbevelenswaardig zijn. De deskundigen, door welke zij zich liet voorlichten, zijn het volmaakt oneens. Het gaat er in hoofdzaak om, of het menagewater lang genoeg in den zinkput (reinigingsinrichting) blijft, in welk geval zulk een inrichting wel degelijk nut heeft. De goede werking van den zinkput (reinigingsinrichting) is derhalve afhankelijk van de doelmatigheid harer inrichting, zoodat wij hier te doen hebben met een technische, niet met een principieele kwestie. De vraag kan worden gesteld, of afschaffing der zinkputten (reinigingsinrichtingen) voor me nagewater praktisch eenig belang heeft, omdat daar, waar menagewater moet worden geloosd, toch wel altijd hetzij een beerput, hetzij een zinkput (reinigingsinrichting) voor fabrieks water aanwezig zal zijn en dus de afzonderlijke loozing van het menagewater niet zeer waarschijnlijk is. Inderdaad zal het thans slechts uiterst zelden voorkomen, dat menage water afzonderlijk wordt geloosd, maar daarom is het o. i. nog niet zeker, of dit ook in de toekomst zoo zal blijven. Thans immers zou men bij afzonderlijke loozing van het menagewater een dubbelen put moeten hebben, terwijl bij af schaffing der zinkputten (reinigingsinrichtingen) voor menage water rechtstreeksche loozing van dit water allicht eenvou diger zou zijn. Het weinig frequente mag daarom naar onze meening geen gewicht in de schaal leggen. Vermits nu het menagewater zeer zeker de openbare wateren verontreinigt wij herinneren er aan, dat in de Memorie van Toelichting op het adres van 30 November 1911 van den Bond van Bouwondernemers voor Leiden en omlig gende gemeenten als tweede argument tegen het putten- stelsel werd aangevoerd, dat »het van algemeene bekendheid (is) dat het juist het menagewater is, dat de openbare wateren doet verontreinigen en niet de faecaliën", kunnen wij ons niet vereenigen met eene wijziging van de verordening, die de mogelijkheid openlaat het schadelijke menagewater recht streeks te loozen. Eene dergelijke verandering zou o. i. een stap terug zijn en dus in het belang van de volksgezondheid ongewenscht. De minderheid van onze Commissie kan zich met boven staande beschouwingen niet vereenigen en is van meening, dat er geen vrees bestaat, dat de wijziging in de toekomst praktisch nadeel voor de volksgezondheid zal opleveren. Daarom verklaart zij zich tegen de handhaving van de h. i.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 1