'232 DONDERDAG 14 DECEMBER 1916. schillende verbruikers, en het waken voor te groote verliezen voor de gasfabriek. Door de groote verscheidenheid van ver bruikers ik heb dat gisteren ook gezegd op de vergadering, waar de heer Pera van sprak was het moeilijk, om de zaak zoo te regelen, dat allen er mede tevreden konden zijn. Men kan bij zoo'n regeling echter niet iedereen afzonderlijk beoordeelen, maar men moet naar leidende beginselen vragen. En als ik het stuk van Burgemeester en Wethouders goed begrijp, dan hebben zij getracht, om de minst kapitaalkrach tigen het minst zwaar te treffen. Wanneer wij deze regeling als een vorm van belastingen wilden beschouwen, dan hebben wij hier te doen de cijfers geven het ook duidelijk aan met een belasting naar draagkracht. En daarom meen ik, waar er maatregelen moeten genomen worden dat wij het voorstel hebben aan te nemen, zooals het ons voorgelegd is. De kleine man, de verbruiker van den muntgasmeter, die als de zuinigheid wordt betracht met 40 tot 50 M3: per maand rond kan komen, wordt heelemaal niet getroffen, hij die wat meer gebruikt, wordt een weinig zwaarder getroffen, en ten slotte moet het komen van den grooten vei bruiker. Trouwens die wordt nog niet zoo vreeselijk getroffen, als men ziet, dat de hoogste verbruiker, die van 5000 M3. nog maar 11.6 nog niet eens 12 cent betaalt. Daarom meen ik, dat wij, waar het hier een belasting naar draagkracht geldt, niet moeten trachten er wijzigingen in te brengen. Nu zal men zeggen, dat de industrieelen veel gas moeten verbruiken, en dat de winkeliers niet altijd tot de meest draagkrachtigen behooren, maar deze zijn dan toch ook in de gelegenheid, om het op de consumenten te verhalen, hetgeen zij ook wel degelijk zulllen doen. Indertijd hebben wij het zelfde gezien, om slechts één voorbeeld te noemen, bij de sigarenhandelaars; zoodra de tabak duurder werd, sloegen zij de sigaren op. En zoo zal het ook hier gaan. Daarbij komt nog het volgende. In de vergadering van gis teren, waar de heer Pera het over had, is gezegd, dat dooi de verhooging van den gasprijs voor den grootverbruiker wij een onbillijkheid zouden begaan omdat de groote verbruikers van electriciteit niet zwaarder worden getroffen, maar zoo pas hoor ik mijn buurman zeggen en dat las ik ook in de stukken dat juist de groote verbruikers van electriciteit door toepassing van de kolenklausule, reeds lang getroffen zijn, veel eerder dus als de gasverbruikers. Dat bezwaar kan dus tegen dit voorstel niet gelden. Ik kan mij daarom volkomen vereenigen met hetgeen de heeren Zwiers en Pera gezegd hebben, dat wij verstandig zullen doen, om ditmaal met het voorstel van Burgemeester eri Wethouders mee te gaan. De heer van der Pot. M. d. V. Ik geloof, dat de puzzle, waarvoor wij op het oogenblik geplaatst zijn, deze is: een stelsel te bedenken, dat zonder eene ruine op te leveren voor de gasfabriek, de minste onbillijkheid medebrengt voor de gasverbruikers. Bij het zoeken naar eene oplossing geloof ik, dat wij profijt kunnen trekken van de omstandigheid, dat Leiden met deze regeling vrij laat komt, en men zich der halve kan spiegelen aan wat in andere plaatsen reeds is be sloten geworden. Aanvankelijk waren er een drietal stelsels, die op den voor grond tradenéén hiervan is gaandeweg op den achtergrond geraakt. Het eerste stelsel is dat van een vast minimum bedrag, wat nu ook door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld. Het tweede stelsel is dat van een vast minimum-procent, wat zoo alleen ten slotte in geen enkele plaats, naar ik meen, is toegepast geworden. Dit stelsel is op den achtergrond ge raakt door het derde stelsel, nl. dat wat in Amsterdam is toegepast, van een vast minimum-procent en daarnaast een vast minimum-bedrag. Dit is het stelsel, dat door den heer van Romburgh wordt voorgesteld. Ik heb lang tusschen die beide stelsels geaarzeld, die ik beschouw als te zijn overgebleven. Van beide stelsels gevoel ik de onbillijkheden waartoe zij leiden. Ik heb dan ook ten slotte mij afgevraagd, welk stelsel nog het beste is vanwege de minste onbillijkheden, waartoe het aanleiding geeft en dan geloof ik ten slotte, dat het stelsel door den heer van Romburgh voorgesteld, afgezien van zijn cijfers, als het minst onbillijke is te beschouwen, zonder dat ik de bezwaren, die er tegen aan kunnen gevoerd worden, over het hoofd zie. Ik wil dadelijk bekennen, dat het groote bezwaar tegen dit stelsel is, dat menschen, die nu reeds zuinig zijn geweest, er feitelijk onbillijk door worden behandeld. Menschen, die uit economie bezuinigd hebben, of die, ge hoor gevend aan de vroegere aanmaningen- van Burgemeester en Wethouders, reeds zooveel mogelijk bespaard hebben op het gasverbruik, zullen bij het op den ouden prijs handhaven van een vast percentage van het verbruik over het vorige jaar onbillijk worden getroffen, omdat zij nu slechts een zelfde procent van een zooveel kleiner totaal tegen den ouden prijs zullen kunnen krijgen. Dit is een groot bezwaar en hier naast staan nog andere bezwaren van meer individueelen aard. Er is b. v. iemand, die pas een gaskachel zich heeft aangeschaft. Hij zal dus een grootere hoeveelheid gas noodig hebben dan het vorig jaar, toen hij nog geen gaskachel had. In het tegenovergestelde geval zal men er nu voordeel van hebben. Zoo zijn er nog veel meer individueele gevallen, waar evenwel m. i. niet te veel op moet worden gelet, omdat deze nooit te vermijden zullen zijn. Het groote bezwaar is, dat menschen die reeds zuinig zijn geweest eenigszins onbil lijk behandeld worden. Hier staat echter tegenover, dat het over één kam scheren van alle verbruikers mij wel wat al te ver gaat. Het gaat m. i. niet aan om een zelfde hoeveelheid op den ouden prijs te houdenvoor iemand, die electrisch licht brandt maar op één slaapkamer één gaskachel brandt en voor iemand, die voor zijn bedrijf een reusachtige hoeveelheid gas noodig heeft. Ik vind dit tegenover den laatste eene groote onbil lijkheid en daarom lijkt mij een stelsel, waarbij men combi neert een vast minimumbedrag met een vast minimum per centage te prefereeren boven het stelsel van Burgemeester en Wethouders, hoewel ik er onmiddellijk bij wil voegen dat dat stelsel, gelijk dit door den heer van Romburgh geformu leerd is, te bezwarend is voor de gemeente. De heer Zwiers heeft dit in zijne becijfering reeds uiteengezet, al kan ik zijn betoog niet in alle opzichten onderschrijven, want dat nood wendig het gasverbruik moet worden teruggebracht tot 70% van het vroegere verbruik, omdat ons land op niet meer dan 70 a 75% van den gewonen aanvoer van kolen zal kunnen rekenen, is nog zoo zeker niet, want het is de vraag of de gasfabrieken gelijk zullen worden behandeld als de andere bedrijven en of er voor de gasfabrieken niet wellicht een hooger percentage beschikbaar zal worden gesteld. Wij kunnen ons m. i. wel houden aan de besluiten in dit opzicht in andere gemeenten genomen. Wanneer wij op het oogenblik aannemen het stelsel, dat in een groot aantal plaatsen is aangenomen, dan kunnen wij er m. i. van ver zekerd zijn, dat er oogenblikkelijk geen gevaar voor een tekort aan voorraad zal dreigen. En blijkt ten slotte de steenkolen- aanvoer zooveel minder, dat door de gasfabriek aan de eischen, die dat stelsel stelt, niet kan worden voldaan, dan zouden wij te zijner tijd alsnog tot een scherper stelsel kunnen overgaan. De laatste dagen heb ik uit de courantenberichten eens nagegaan, welke stelsels men in andere plaatsen heeft aan genomen. En dan wordt het Amsterdamsche stelsel in ver reweg de meeste plaatsen gevolgd. Behalve in Enschede en Amersfoort, en, naar ik geloof, in den Haag want omtrent de formuleering van het Haagsche voorstel ben ik niet vol komen zeker heeft men in alle plaatsen, waaromtrent ik berichten aantrof Delft, Hilversum, Breda, Dordrecht (hier is het nog slechts voorgesteld), Zutphen, Assen, Maastricht, Nijmegen, Apeldoorn, Alkmaar, Zaandam, Middelburg, Gorin- chem, Gouda, Amsterdam, Groningen, Arnhem, den Bosch en Rotterdam, overal het stelsel van een vast minimum percentage met over het algemeen daarnaast een vast mini mum bedrag. En waar er nu wellicht meerdere Raadsleden zullen zijn, die meer voelen voor het door den heer van Romburgh voorgestelde stelsel, maar het voorstel, zooals het door hem is ingediend, zeer bezwaarlijk is voor de gasfa briek en dus voor de gemeentekas, daar zou ik hem in over weging willen geven, om met behoud van zijn stelsel het voorstel in dien geest te veranderen, dat de voordeelen be houden blijven. In de eerste plaats zou moeten worden aan genomen, dat de prijs van het gebruikte gas boven een zeker minimum percentage, dat ik in overweging zou willen geven, niet op 75, maar op 70% te stellen, verdubbeld wordt, in den geest, zooals de heer Vergouwen dat ook verdedigd heeft, naar ik meende te hooren. Nu is er geïnterrumpeerd, dat het op hetzelfde neerkomt. Inderdaad verschilt het dan niet heel veel, maar dit is toch een billijker stelsel dat veel meer populair zal zijn dan de regeling met het algemeen, voor alle verbruikers geldend minimumbedrag, zooals Burge meester en Wethouders voorstellen. Trouwens als het blijkt, dat het per saldo voor de gasfabriek niet heel veel verschilt, dan zijn daarmede de bezwaren uit fiskaal oogpunt onder vangen. Verder heb ik het voorstel van den heer van Rom- burg, anders als de heer Zwiers, aldus begrepen, dat hij wil het Amsterdamsche stelsel, een vast minimumpercentage met daarboven een verhoogden gasprijs, en daarnaast een vast minimumbedrag, dus niet een minimumbedrag en dan nog van wat daarboven komt een zeker percentage tegen den tegenwoordigen prijs. Ik zou den heer van Romburgh in overweging willen geven, om wat dit minimumbedrag betreft het voorstel van Burgemeester en Wethouders over te nemen, en dus niet een onveranderlijk minimum van 40 M3., maar de minima sub c van het voorstel, varieerende naar de maanden van het jaar, aan te houden en daarnaast dan te stellen een ander minimum, daarmede parallel loo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 8