218
MAANDAG 27 NOVEMBER 1916.
De Voorzitter. Wanneer de brug 30 M. lang is, dan
maakt het een bedrag uit van 150.hetgeen gelijk staat
met de rente van een kapitaal van 3500.Zou het niet
verstandig zijn te lezen: »tot een maximum van 50.
De heer Botermans. Ik zou liever willen lezen: 100.
De Voorzitter. Laten wij het verschil deelen en zeggen:
75.Als U het goed vindt, luidt het amendement dus,
óm aan het eind van D3° te lezen: »per strekkenden meter
5.tot een maximum van 75.
Het amendement van den heer Botermans, aldus gewijzigd,
in stemming gebracht wordt aangenomen met 16 tegen 7
stemmen.
Vóór stemmen de heerenSijtsma, Zwiers, van der Pot,
Briët, J. P. Mulder, Botermans, van Tol, van Romburgh, Reime-
ringer, van Hamel, Pera, Huurman, Heeres, van Gruting,
Aalberse en Sasse.
Tegen stemmen de heerenBots, Korff, van der Lip, Fischer,
Hartevelt, Hoogenboom en A. Mulder.
Art. 1 aldus gewijzigd en geamendeerd wordt daarop zon
der hoofdelijke stemming aangenomen.
De artt. 2, 3 en 4, en daarna de geheele verordening worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
IX. Verordening, regelende de invordering van recognitiën
voor het gebruik van openbare gemeentewerken en bezittingen
te Leiden en voor diensten aan de gemeente bewezen.
(Zie Ing. St. No. 236.)
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
het intitulé van deze verordening aldus te lezen:
Verordening, regelende de plaatselijke belasting voor het
gebruik van openbare gemeentewerken en bezittingen te
Leiden en voor diensten door de gemeente bewezen." De
eerste alinea van Art. 1 zouden Burgemeester en Wethouders
in aansluiting daarmede aldus willen lezen:
»De belasting wordt ingevorderd door den Gemeente
ontvanger."
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Het aldus gewijzigde artikel 1, art. 2 en vervolgens de geheele
verordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
X. Voorstel van den heer B. J. Huurman tot wijziging van
de artt. 11,41 en 92 der verordening op het Bouwen en Sloopen.
(Zie Ing. St. No. 246.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Huurman. M. d. V. Allereerst wil ik het College
van Burgemeester en Wethouders dank zeggen voor het uit
voerig praeadvies, op mijn voorstel uitgebracht. Al is de
conclusie, waartoe men komt, een andere als mijn voorstel
beoogt, toch is het mij een voldoening te constateeren, dat
noch door het College van Burgemeester en Wethouders, noch
door de Gezondheidscommissie, noch door den Directeur van
Gemeentewerken wordt geadviseerd, het huidige stelsel onver
zwakt te handhaven. Ook zeg ik het college en de betrokken
autoriteiten dank voor hun welwillende houding in deze. De
Gezondheidscommissie maakt daarop een uitzondering; deze
meent, zich door enkele dikke woorden van de zaak te moeten
afmaken.
Na de schriftelijke toelichting geloof ik niet dat het noodig
is, te dien opzichte nog iets in het midden te moeten
brengen. Wel zou ik gaarne een enkele opmerking willen
maken omtrent het praeadvies en de daarbij behoorende
rapporten.
Allereerst wil ik opmerken, dat bet mij bevreemdt, dat men
zich in dit rapport zoo krampachtig vasthoudt aan den wenscb,
indertijd door Gedeputeerde Staten kenbaar gemaakt. Ik heb
eens een vergelijking gemaakt tusschen soortgelijke gemeenten
als Leiden in dezelfde provincie, en het verwondert mij zeer,
dat Gedeputeerde Staten daar dergelijke voorwaarden niet
hebben gesteld. Ik heb bier voor mij de voorwaarden op het
bouwen en sloopen in de gemeente Dordrecht, en in art. 46
lees ik:
»1. De in het vorig artikel bedoelde leiding moet, waar
dit naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders
mogelijk is, binnen den door hen te stellen termijn en op de
door hen aan te wijzen plaats, in verbinding worden gebracht
met de gemeentelijke rioleering.
2. Waar, naar het oordeel van Burgemeester i Wethouders,
een goede verwijdering van water en faecaliê.. te verkrijgen
is door de leiding met een openbaar water in verbinding
te brengen, zal deze verbinding kunnen plaats 'nebben met
inachtneming van de te dien aanzien nader door Burgemeester
en Wethouders vast te stellen eischen."
In de verordening van Gouda lees ik in art. 81
xPrivaten moeten zoodanig zijn gemaakt dat de af:o r der
faecaliën op geen andere wijze geschiedt dan volgens het
wisseltonstelsel of door waterdichte leidingen in een gemeente
riool of in eene der binnen- of singelgrachtenv
Ik heb ook eens onderzocht, hoe het in Delft hiermede staat.
Ik lees in art. 39 der Delftsche verordening:
»De in het vorig artikel bedoelde leiding tot afvrrar van
water moet, waar dit naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders mogelijk is, binnen den door hen te steller ter
mijn en op de door hen aan te wijzen plaats, in verbi 'ng
worden gebracht met de gemeentelijke rioleering, of me :en
openbaar water, met inachtneming van de te dien aar iien
nader door Burgemeester en Wethouders vast te stellen eischen."
Voorts heb ik eens nagegaan de verordening van een ge
meente, die men zoo gaarne vergelijkt met Leiden, n.l. de
gemeente Haarlem. Ik lees in art. 56:
»Elk gebouw, geheel of gedeeltelijk tot woning best nd,
moet voorzien zijn van een goed gelegde, voldoende riolt ing
tot afvoer van hemel- en huishoudwater en privaatstoffe in
verbinding staande met een door of namens Burgemeest. en
Wethouders aan te wijzen gemeenteriool of openbaar water."
Mijnheer de Voorzitter, in verband hiermede valt het mij
op, dat in het prae-advies zoo breedvoerig over den wemch
van Gedeputeerde Staten is gesproken. Ik geloof, dato !en
zeer goed met het bestaande stelsel zou kunnen breken:
Men heeft gezegd, dat de putten geen stoffen bnvatten,
waarvoor zij bestemd zijn. Dat vinden de Commissie vo&v Fa
bricage en de Gezondheidscommissie een zeer gunstigffenben,
en meenen, dat er een omzetting van de stoften in de punten
plaats heeft. Ik wil echter opmerken, dat de putten niet be
antwoorden aan het doel, dat men daarmede tien jaar geleddi.
beoogde. In elke bouwvergunning kan men lezen, dat bet
ledigen van den put voor rekening van den aanvrager kont.
Waarom is die bepaling erin opgenomen, als er nimmer its
te ledigen valt?
Voorts meent de directeur, dat het menagewater niét in-
middellijk wegstroomt, omdat de uitlaat 15 c.M. lager is dan
de inlaat. Wanneer men even denkt aan ziekenhuizen, ka
zernes en gebouwen die door 5 gezinnen worden bewoond,
dan zal men begrijpen, welk een groote hoeveelheid menage
water er in de putten komt. Dat water is zeer vettig, de
directeur meent dat het door zijn levende kracht zich ver
mengt met den overigen inhoud. Ik betwijfel dit ten sterkste.
Mij dunkt, dat, wanneer op een zeker oogenblik van den
dag daar veel menagewater inkomt, het er geen drie minuten
inblijft. Hoe kan men nu meenen, dat in dien tijd het water
in die putten van de onreine stoffen zal zijn gezuiverd? Verder
zegt de Directeur in zijn rapport: »het doorgaans opvallend
verschil in helderheid tusschen het grachtwater in de oude
stad en het water buiten de singels o.a. dat in den Trek-
vliet bewijst dat die putten goed werk doen."
M. i. is dit geen bewijs; het spreekt vanzelf dat het water
om de stad helderder is dan in de stad. Men kan nog geen
vergelijking maken met den Trekvliet, waar enkele putten op
uitmonden en het water in de binnenstad, waar zooveel fa
brieken zijn, die het water aldaar verontreinigen.
Verder wijdt de Directeur nog enkele financiëele beschou
wingen aan mijn voorstel wat de nieuwbouw betreft en Bur
gemeester en Wethouders hebben dat ook overgenomen in
hun praeadvies. Wat betreft de verbouw heb ik uitdrukkelijk
de aandacht gevestigd op kleine verbouwingen, die plaats heb
ben. Wordt aan een klein huis aan de een of ander minder
waardige gracht voor 600.a ƒ700.verbouwd, dan kun
nen Burgemeester en Wethouders het plaatsen van een put
voorschrijven, terwijl in voorname straten, waar veel leidingen
liggen, dit niet wordt geëischt. Op dit gedeelte van mijn toe
lichting is men niet ingegaan.
De Directeur van Gemeentewerken zegt in zijn rapport, dat
cijfers omtrent de werking van de putten van het Leidsch
model hem niet ten dienste staan. Maar dat begrijp ik niet.
Ik begrijp niet, dat men in die 10 jaar, dat ze bestaan, niet
instaat is geweest omtrent die werking cijfers te verzamelen,
waar de Directeur in zijn rapport zoo krampachtig vasthoudt
aan het nut van die putten. Is het niet opvallend, dat daar
in wel cijfers worden genoemd van Leeuwarden? De Inspec
teur van Bouw- en Woningtoezicht in Leeuwarden geeft
omtrent de werking van die putten een gunstig rapport. Het
Leeuwarder type wordt in het rapport een verbetering van
het Leidsche type genoemd. Men vindt dit in bijlage D. Maar
ieder, die eenig begrip heeft van de samenstelling van een
dergelijken put, zal niet beweren, dat dit Leeuwarder model
inwendig iets lijkt op het Leidsche type. Hij is van een geheel