212 MAANDAG 27 NOVEMBER 1010. gen van het sluitingsuur voor vergunnings- en verlofslocali- teiten (zoogenaamde nachtpermissies) voorloopig niet dan in zeer bijzondere gevallen te verleenen. Ik heb gemeend U een en ander te moeten meedeelen. Het behoeft geen betoog, dat wij zeer ongaarne er toe overgaan U bovenstaande maatregelen in overweging te geven, doch de omstandigheden zijn zeer ongunstig en de Minister is door de Rijkskolendistributie in staat aan zijn verlangen de noo- dige kracht bij te zetten. Wij zijn dus wel genoodzaakt met zijne wenschen rekening te houden. Aan de orde is I. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de Natuurkunde aan het Gymnasium en vaststelling van diens jaarwedde. (Zie Ing. St. No. 252.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Sijtsma, van Tol, Briët, en Botermans verzoeken het stembureau uit te willen maken Wordt benoemd met algemeene stemmen (21) de heer Dr. T. van Lohuizen. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de genomen moeite. Ik stel namens Burgemeester en Wethouders voor om de jaarwedde van den heer Lohuizen, die 10 dienstjaren heeft, te bepalen op /"OIO.berekend naar 7 wekelijksche lesuren tegen ƒ130per wekelijksch lesuur en per jaar. Daartoe wordt besloten. (De heeren Aalberse en Sasse komen ter vergadering). II. Verzoek van P. Koeze om eervol ontslag als onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de school der 4e klasse No. 2. (Zie Ing. St. No. 253.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het praeadvies besloten. III. Begrooting, dienst 1917, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. No. 254.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. IV. Begrooting,dienst 1917, van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. No. 254.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. V. Verzoek van J. Parmentier om vergunning tot het bouwen ven een houten loodsje op het terrein aan de Schelpenkade, Sectie M. No. 22G0. (Zie Ing. St. No. 255.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. VI. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 23 December 1915, inzaRe de tijdelijke verhooging van de ver- pleeggelden in de gestichten »Endegeest" en »Voorgeest." (Zie Ing. St. No. 256.) Wordt zonder bdraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. Vil. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 5 October 1911 (Gemeenteblad No. 29), regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden. (Zie Ing. St. Nos. 234 en 237). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van der Pot. M. d. V. De Raadsleden, die geen voorstanders zijn van het invoeren van meerdere progressie in de gemeentelijke inkomstenbelasting, zijn, naar ik meen, te verdeelen in twee groepen. Aan den eenen kant staan degenen, die de progressie op zich zelf afkeuren, omdat zij meenen, dat de hoogere inko mens, die hier in zoo gering aantal zijn, reeds in genoegzame mate bijdragen in de belasting. Aan den anderen kant staan zij, die de progressie op zich zelf in beginsel wel toejuichen, maar terugdeinzen voor de daaraan verbonden bekende be zwaren, hierin bestaande, dat men vreest zoodoende de bezit ters van de groote inkomens de gemeente uit te jagen. Over dit laatste standpunt kan moeilijk worden gedebat teerd, omdat men, hetzij voor of tegen, nooit met positieve gegevens kan komen, maar altijd op den voorgrond moet stellen Ben indruk, die uit den aard der zaak een zeer sub jectief karakter heeft. Het wil mij voorkomen, dat het bedoelde gevaar wel eens wat te hoog wordt aangeslagen, maar ook dat is natuurlijk niet meer dan een indruk, welke men zich vormt, doordat men eens in zijn omgeving rondziet en de gevallen van verhui zing, die er zouden kunnen dreigen, critisch beoordeelt. Dit wil niet zeggen, dat ik blind ben voor het feit, dat wij in de laatste tien jaren eenige groote inkomens door verhui zing naar de omgeving hebben verloren Ik vraag mij echter af, of de vrij geleidelijke belastingverhooging daarop een beslissender! invloed heeft gehad. Daartoe hebben toch zeker ook andere factoren bijgedragen. Aan den anderen kant staat het feit, dat het gevaar, dat wij nog meer bezitters van groote inkomens zouden kunnen verliezen, geringer wordt, omdat de gemeenten, die in dit opzicht het gevaarlijkst zijn voor Leiden: Oegstgeest en den Haag. hun aantrekkingskracht meer en meer zullen verliezen. In Oegstgeest zal zich periodiek de uitbreiding van onze grens in die richting herhalen, zoodat wie daarheen verhuist ter wille van de lagere belasting, de kans loopt, dit voordeel spoedig weer te verliezen. Den Haag had tien jaar geleden nog de reputatie een bijzonder goedkoope stad te zijn. Thans komt het echter in een geheel andere positie te verkeeren. De huren zijn er in den laatsten tijd enorm gestegen, evenals de belasting. Waar Den Haag in verschillende opzichten nog achterstaat bij andere groote steden, waar het nog zooveel moet inhalen hetgeen zeker zal gebeuren, wanneer de geest in het Gemeentebestuur blijft zooals die in den laatsten tijd geworden is daar zal die stijging van belasting zon der twijfel voortgaan en er van die aantrekkingskracht dus niet zooveel overblijven. Dit neemt niet weg, dat altijd het gevaar blijft bestaan van een trek van hier naar Deti Haag, maar dat zal dan in hoofdzaak een gevolg zijn van aantrek kelijkheid dier stad uit anderen hoofde. De belastinglactor lijkt mij in dezen in gewicht te verliezen. Ik geef echter toe, dat ook dit is een subjectieve niet bewijsbare opvatting. Wanneer ik kans zag, om een voorstel aangenomen te krijgen, om tot meerdere progressie in de belasting over te gaan, in den zin b.v. van bijlage V, gevoegd bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan zou ik dus voor de moeilijke vraag komen te staan, of ik de verantwoordelijkheid zou aandurven, om een dergelijk voor stel te doen in strijd met hetgeen Burgemeester en Wethou ders voor onze gemeente het beste achten. Waar ik echter de zekerheid heb gekregen, dat een dergelijk voorstel op het oogenblik toch niet een meerderheid zou verkrijgen, heb ik gemeend mij zelf te mogen ontslaan van de moeilijkheid om een antwoord op die vraag te geven, zoodat ik mij derhalve van het 'aan de hand doen van een andere oplossing voor loopig zal onthouden. Toch zou ik nog een enkel woord willen zeggen tot degenen, die ik in de eerste groep plaatste, n.l. tot hen, die de pro gressie op zich zelf bestrijden. Het komt mij voor, dat hun medelijden met de bezitters van groote inkomens, dat in hun standpunt tot uiting komt, misplaatst is en dat men zich blind staart op het verschil in heffingspercentage, dat een gevolg is van de bestaande degressie. De invloed daarvan toch is zeer gering, als men twee wat hooger gelegen klassen vergelijkt. De lagere klassen ondervinden van de degressie een zeer gewenschte verlichting, maar het verschil in per centage tusschen een groot inkomen en een middelsoort inkomen is thans van zeer geringe beteekenis. Men zou zelfs nog verder kunnen gaan en zeggen, dat althans bij de bestaande verordening de bezitters van de hoo gere inkomens feitelijk in het algemeen een lager percentage betaalden, vergeleken bij de bezitters van de middelsoort- inkomens, omdat de klassegrenzen bij de hoogere inkomens, zooveel ruimer waren gesteld, zoodat er bij die inkomens haast altijd een groot bedrag afging, dat niet belast was. Zoo werd iemand met een inkomen van f 20.900.aangeslagen naar f 20.500.—. Hij had dus een bedrag van 400.—, dat niet belast werd, nog boven het bedrag, afgetrokken voor noodzakelijk levensonderhoud. Toevallig scholen deze inkomens in den regel in de bovenste helft van de klasse. Daar komt nog iets bij. In het algemeen kan men zeggen, dat niemand zoo gemakkelijk belasting betaalt, dan degene, die zijn inkom sten ziet vermeerderen en nu is het een feit, dat de hoogere inkomens steeds een neiging vertoonen om nog grooter te worden. Gaat men het kohier van 1916 na, dan ziet men, dat van de 125 inkomens boven f 10.000.— er niet minder dan 82 zijn, die in een hoogere klasse konden worden aan geslagen dan het vorig jaar; 32 zijn gelijk gebleven, wat de klasse betreft, hetgeen niet uitsluit, dat zij werkelijk toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 2