MAANDAG 27 NOVEMBER 4916. 221 eenvoudig niet is als het wel schijnt om daaromtrent cijfers te verzamelen. Een dergelijk onderzoek vereischt een groote zorg, indien men eenige bruikbare cijfers wil verkrijgen. Neemt men bijv. een proefneming op een oogenblik, dat iemand zijn bad leeg laat loopen, dan komt er op eenmaal een enorme hoeveelheid water in zoo'n put en dan krijgt men natuurlijk bij den uitlaat voor den zuiveringsgraad ongunstige cijfers. Komen er daarentegen op een oogenblik veel faeces in den put, dan verkrijgt men voor de reiniging cijfers, die gun stig zijn. Daarbij is het niet gemakkelijk, betrouwbare cijfers te krij gen. Er moeten met groote zorg proeven worden genomen. Was het intusschen noodzakelijk, die te nemen, waar wij van alle kanten gegevens hebben omtrent de werking van putten, die slechts in meerdere of mindere mate van het Leidsche type afwijken en soms vrijwel gelijk daaraan zijn? Mogen wij de theorie in deze geheel en al weggooien? Dat mogen wij toch niet doen. De heer Huurman heeft gezegddat het Leeuwarder type niet op het Leidsche geleek, maar dat kan ik niet toegeven. Het moge zijn, dat de afvoerbuis eenigszins dieper in den put steekt en dat er een vrij laag tusschenschot is, het idéé van den put is vrijwel gelijk aan het onze. Hetgeen de heer Huurman verder over Amsterdam heeft gezegd, berust, naar ik meen, op een misverstand. De Amster- damsche beerputten zijn, voor zoover mij bekend, alleen aan gebracht in de buitenstad en worden langzamerhand vervan gen naarmate de centrale rioleering aldaar tot stand komt. In de binnenstad heeft men geen putten, doch loopt het water nog altijd naar de grachten, die men tracht door verversching trisch te houden. Ook Schiedam is als voorbeeld aangehaald. Uit de stukken blijkt, dat men daar in geheel andere omstandigheden ver keert. Ik zal de heeren niet vermoeien met een zeer lang verhaal, maar ik kan wel mededeelen, dat men in Schiedam slechts op zeer beperkte schaal beerputten heeft. Dat zij er niet hebben voldaan, is mogelijk, maar de constructie van de Schiedamsche beerputten was een andere die van de Leidsche. De heer Huurman. De Schiedamsche putten lijken meer op de Leidsche dan op de Leeuwarder putten. De heer Fischer. De heer Huurman heeft gezegdHet is een triomf voor mij, dat wij het stelsel niet onveranderd willen handhaven. Ik geef gaarne toe, dat het een soort van triomf is, omdat wij er nu eerder toe zullen komen, om naar een beter stelsel van beerputten om te zien. Het spreekt van zelf, dat, wanneer de wetenschap vooruitgaat, men daarvan profiteert. In dien geest is ook reeds een toezegging gedaan. Maar daar gaat het niet over. Het gaat op het oogenblik alleen over de kwestie van het doen vervallen van de beer putten, ja dan neen. Wij willen gaarne overwegen, of er een ander stelsel van beerputten moet komen, maar dat gaat op het oogenblik buiten de zaak om. De heer Huurman heeft voorts bezwaren van financiëelen aard, n.l, dat bij kleine verbouwingen een groote som be- noodigd is voor het maken van beerputten, wanneer het riool stelsel maar eenigszins gewijzigd wordt. Het is bij kleine verbouwingen inderdaad voorgekomen, dat Burgemeester en Wethouders geëischt hebben, dat een beerput werd gemaakt. Dat houdt echter verband met het beginsel, dat bij het in voeren van beerputten heeft voortgezeten, n.l. om te trachten te redden, wat er te redden viel. Vandaar, dat in de bouw verordening staat: behoudens onvermijdelijke gevallen. Die gevallen zijn in de binnenstad uit hygiënisch oogpunt ge sproken helaas en uit bouwkundig oogpunt gesproken gelukkig zeer weinig, want overal liggen buizen, die het maken van een beerput beletten. Dat neemt echter niet weg, dat bij het bebouwen van stra ten wel degelijk op gelet moet worden, dat er nog gered wordt, wat nog gered kan worden en dan zal de heer Huur man het toch met mij eens zijn, dat ten opzichte van de te maken kosten Burgemeester en Wethouders een vrij welwil lende houding aannemen. Ik meen hiermede de voornaamste punten te hebben be handeld. Ik zal de heeren niet vermoeien met het voorlezen van een verhandeling over de werking van de septic-tank. Die daaraan niet gelooft, zal door die verhandeling niet wor den bekeerd. Het staat echter bij de deskundigen vast, dat de beerputten, zelfs van het Leidsch model, werkelijk een werking ten goede uitoefenen. Wil de Raad die gaan afschaffen, dan zal hij de gevolgen ook zelf moeten dragen. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik zal niet meer in den breede over deze quaestie spreken. Dat heeft men al van verschillende zijden gedaan. Ik wil echter mijn standpunt even toelichten, daar ik in de Commissie van Fabricage door ongesteldheid verhinderd was dat te doen. Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en ga in deze in hoofdzaak mede met hetgeen de heer Huur man heeft gezegd, omdat het mijns inziens niet bewezen is, dat de werking van het beerputtenstelsel beslist afdoende werkt. Wij hebben van den heer van Gruting een geleerd betoog gehoord over de nuttige werking. Ik zal daarop niet ingaan; dat kan ik ook niet. Ik kan ook veel gevoelen voor hetgeen hij heeft gezegd en aannemen, dat het zoo zou kun nen zijn als hij zegt, maar het groote bezwaar is voor mij, dat men met dit stelsel op het oogenblik niet de goede resultaten bereikt. Dat de kosten niet zoo hoog zijn is slechts ten deele waar, want somtijds zijn de kosten veel hooger dan het rapport van den Directeur van Gemeentewerken vermeldt. Waar ten slotte noch in het rapport van den Directeur, noch in het rapport van de Gezondheidscommissie, hoe keurig zij ook in elkaar zitten, bewezen is, dat met deze beerputten een af doende oplossing voor de quaestie is gevonden, kan ik mij niet vereenigen met het voorstel om dezen toestand te be stendigen. Ik zal dus, wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming wordt gebracht, daartegen moe ten stemmen, om aldus te bereiken, dat dit stelsel van beer putten wordt afgeschaft. De heer Pera. M. d. V. Ik had niet het voornemen om mij in deze discussie te mengen. De heer van Gruting heeft mij daartoe echter gebracht. Hij heeft eigenlijk met enkele woor den te kennen gegeven, dat de Raadsleden onbevoegd zijn om over deze zaak te oordeelen. Om dit te kunnen doen is een wetenschappelijke ontwikkeling op dit gebied noodig. Wanneer dat zoo is, dan behoeft de zaak hier ook niet in behandeling te komen. Dan kunnen wij ons wel nederleggen bij hetgeen de geleerde heeren ons daarover vertellen. De quaestie van de reiniging heeft hier 20 jaar geleden een onderwerp van breedvoerige discussiën uitgemaakt, vooral naar aanleiding van de plannen en voorstellen van Dr. Dek huizen. Deze heeft indertijd gewezen op het feit, dat men een verbetering moest brengen in den afvoer van de faeces en van het menagewater. De groote kosten, die aan zijn plan waren verbonden, hebben geleid tot allerlei onderzoekingen. Zoo hebben wij toen in de Stadsgehoorzaal een lezing met voorbeelden gehad over de biologische reiniging waarbij wij de verschillende stadia konden gadeslaan, waarin het vuile water eerst verkeert en daarna door de werking van de biologische reiniging wordt gebracht. Ik zal er niet verder over uitweiden. Ik constateer alleen, dat toen is gebleken, dat de inrichting voor een biologische reiniging aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, zal men er succes mee hebben. In verband met deze aangelegenheid zijn toen ook reeds de tegenwoordige beerputten ter sprake gekomen, en moest ook van wetenschappelijke zijde erkend worden, dat de werking er van uit het oogpunt van reiniging zoo ongeveer nihil is. De belangrijke vervuiling vindt haar oorzaak niet in de faecaliën, maar in het menagewater, en dat loopt het eerst weg. In ieder geval is hetgeen er in den put plaats heeft zóó gering, dat het de kosten niet waard is. De resultaten, die zijn verkregen na onderzoekingen, waarbij de wetenschap niet uitgeschakeld was, zijn van dien aard, dat het moeilijk aangaat, om den bouwers de lasten te blij ven opleggen, die zij op het oogenblik hebben te dragen. De heer Botermans. M. d. V. De heer Pera sprak van »bouwers", maar daarover gaat het niet. Ieder die een ver bouwing wil doen plaats hebben, moet het betalen. Ik hoop, dat de Raadsleden mij zullen gelooven wanneer ik zeg, dat ik hier zit, om de gemeentebelangen te behartigen en niet om mijn eigen belangen en die van de bouwers te beharti gen. W ie het ook is, ieder moet het betalen. Er wordt voort durend gesproken over de bouwers, maar feitelijk zijn het de eigenaars. De heer Huurman. M. d. V. Een enkel woord naai aan leiding van de keurig wetenschappelijke rede van den heer van Gruting, waarvan ik niet veel heb begrepen. De heer van Gruting meende, dat het niet aanging, dat ik mij op andere gemeenten beriep, en zeide, dat ik roet deze gemeente rekening moest houden. In het rapport van den Directeur worden echter tien of twaalf' gemeenten genoemd en waarom zou ik het dan niet mogen doen. Ik heb enkele gemeenten genoemd, die in dezelfde Provincie liggen, terwijl de directeur ging naar Amsterdam ja zelfs tot Groningen. Het is dan toch mij niet euvel te duiden, als ik eens naar een paar andere gemeenten verwijs. De heer van Gruting zeide: Gij moet eerbied hebben voor het advies van wetenschappelijke tnenscben. Daarin heeft hij volkomen gelijk; ik heb den diepsten eerbied voor het advies van wetenschappelijke menschen. Maar om een gewoon mensch als ik te ovei tuigen, dat iets wel in orde is, wanneer het niet zoo is, is verbazend lastig. De Wethouder zeide, dat hij ons niet wilde vermoeien met cijfers, maar hij heeft toch 20

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 11