220
MAANDAG 27 NOVEMBER 1916.
heb ik deze zaak ter sprake gebracht, en getracht aan te
toonen, dat deze putten in mijn oog geen dienst doen. Ik
had gedacht, dat de Gezondheidscommissie nu eens zou zijn
gekomen met een duidelijk, zakelijk en practisch rapport.
Dat is in het geheel niet gebeurd. Ook de Directeur van
Gemeentewerken heelt niet afdoende aangetoond, dat de putten
goed zijn. Ik heb indertijd in de Leuvenstraat een paar putten
opengemaakt en ik heb geconstateerd, dat hetgeen er in moet
worden bewaard, er precies eender uitdrijft. Het blijft niet in
de putten. Het menage-, hemel- en waschwater drijft de beer
met kracht den put uit en zoodoende komt die in de openbare
wateren. En dat is nog niet het ergste, want die »drijvertjes"
worden direct in stroomend water stuk gemaakt, maar het
menagewater brengt dien vreeselijken stank te weeg. Het is
wel vies om er over te spreken, maar het is noodig. Wij
hadden zoo gaarne gezien, dat zoowel de Gezondheidscommissie
als de Directeur ons hadden kunnen overtuigen, dat deze
putten goed zijn. Wat ik zeg, is waar, en dat kan niet worden
gezegd van hetgeen de Gezondheidscommissie en de Directeur
schrijven. Noch door de Gezondheidscommissie, noch door den
Directeur zijn die putten onderzocht. Ik heb die putten per
soonlijk onderzocht en ik ben ervan overtuigd, dat zij absoluut
geen waarde hebben. Ook vestig ik de aandacht op hetgeen
de heer Huurman heeft gezegd, dat men deze putten alleen
in Leiden aantreft en niet in de andere plaatsen van de
provincie Zuid-Holland, die hij heeft genoemd.
10 jaar geleden bij de quaestie in de Maria-Boekeestraat is
de provincie tusschenbeide gekomen en toen heeft de toen
malige hoofdingenieur, die nu dood is, de putten, die wij nu
hebben, voorgeschreven. Ik ben toen eens op een goeden keer
naar den Haag gegaan, waar die hoofdingenieur, de heer
van der Vecht, in de Bazarstraat woonde ik zeg dit om
uit te laten komen, hoe helder die quaestie mij nog voor
de oogen staat en hem eens te raadplegen. Ik vertelde
hem, dat ik wilde bouwen en dat de Directeur van Gemeente
werken in Leiden dezelfde heer, die nu dit rapport heeft
geschreven mij had gezegd, dat ik mijn rioleering zoo en
zoo moest maken. Toen zei de heer van der Vecht: Dat heb
ik niet voorgeschreven. Ik heb enkel voorgeschreven, dat
waar een riool uitmondt in een buitenwater een grooten
ontvangbak moet worden gemaakt, die de dikke stoffen opvangt
en de dunne vloeistof door een rooster weg laat. vloeien. Ik
heb echter niet voorgeschreven, dat voor iedere twee huizen
een put moet worden gemaakt, maar alleen daar waar een
riool uitmondt in het buitenwater".
Verder wordt in het praeadvies betoogd, dat zoo'n put kan
worden gemaakt voor f 72.Toen ik indertijd een huis
bouwde heb ik voor den put moeten betalen f 130.en ik
heb daarvan geen cent uit de gemeentekas terugontvangen.
Dat is dus heel iets anders dan f 72.— Zoo leest men, dat
de vereenigingeri voor Woningbouw duizenden moeten
uitgeven voor die putten. Dat vind ik jammer van het geld,
waar die putten m. i. absoluut geen dienst doen. Ik hoop dan
ook, dat de Raad met het voorstel van den heer Huurman
zal medegaan.
De heer Fischer. M. d. V. Vier jaar geleden is een zelfde
voorstel als hetgeen de heer Huurman nu heeft gedaan, met
groote meerderheid van stemmen door den Raad verworpen.
Een voorstel dat na zoo'n betrekkelijk korten tijd weder wordt
ingediend moet dan t^ch wel met degelijke argumenten zijn
gestaafd, anders is het wel eenigszins vreemd tegenover den
Raad, die betrekkelijk korten tijd geleden eenzelfde voorstel
met zoo'n groote meerderheid verwierp. Maar de heer Huur
man was toen nog geen raadslid, dus ik kan mij begrijpen,
dat hij meende, met de indiening een goed werk te doen.
Wat nu de nadere toelichting van den heer Huurman aan
gaat, moet ik dit in het midden brengen:
De heer Huurman zeide, dat wij zoo sterk leunden op het
voorschrift van Gedeputeerde Staten, om zijn voorstel te be
strijden. Wanneer men het advies van Burgemeester en Wet
houders leest, ziet men, dat Gedeputeerde Staten daarin alleen
worden genoemd in het historisch overzicht, zuiver en alleen
om den Raadsleden duidelijk te maken, op welke wijze het
bewuste voorschrift in de bouwverordening is gekomen. Ik
kom hier tevens tot hetgeen de heer Botermans heeft gezegd.
De heer Botermans heeft de Magdalena-Moonstraat genoemd.
Die kwestie is vier jaar geleden ter sprake gebracht, en het
misverstand daaromtrent is geheel opgeheven. Het zijn twee
absoluut verschillende zaken, het eene ging over de uitmon
ding van het riool in den Trekvliet, terwijl bij de bouwver
ordening ter sprake kwam het maken van beerputten bij de
huizen.
De heer Huurman heeft een vergelijking gemaakt met soort
gelijke steden. Dat vond ik een vreemd woord. De heer Huur
man heeft op het oog gehad steden in de Provincie Zuid-
Holland, maar daarom zijn zij nog niet soortgelijk. De Direc
teur van Gemeentewerken heeft reeds in het licht gesteld,
dat b.v. Haarlem een veel betere spuiing heeft van zijn
openbare wateren dan Leiden. Hoe het precies in Delft en
Dordrecht is, weet ik niet, maar ik stel mij voor, dat Dordrecht
heel wat meer water door de grachten zal laten spoelen dan
hier. Doch het gaat niet aan, drie willekeurige steden in
de Provincie Zuid-Holland te nemen en dan te zeggen: Daar
heeft men het niet, dus het is in Leiden ook niet noodig. Ik
ga geheel mede met. hetgeen de heer van Gruting heeft ge
zegd, dat men de plaatselijke omstandigheden in het oog
moet houden.
De heer Huurman heeft het nut van de beerputten geheel
en al ontkend, en de heer Botermans heeft zich daarbij,
evenals vier jaar geleden, aangesloten. Beide heeren hebben
gezegd, dat zij absoluut niet kunnen zien, wat er in de put
ten gebeurt, dat alles er onmiddellijk uitdrijft en dat er geen
omzetting plaats heeft. Nu gaat het toch werkelijk niet aan,
om hier het oog alleen de leider te laten zijn. Men dient toch
rekening te houden met hetgeen de wetenschap in dat op
zicht leert, n.l. dat er in de beerputten zelfs van het zoo
versmade Leidsche type, wel degelijk omzetting plaats
heeft. Wanneer de heeren de stukken goed hebben gelezen,
hebben zij kunnen zien, dat. in het rapport, uitgebracht door
de Commissie ad hoc in Groningen, eenige cijfers uit Am
sterdam worden genoemd en wanneer men nu weet, dat het
Amsterdamsche type, dat geheel overeenkomt met het Leid
sche type, op grond van de waarnemingen deugdelijk is
bevonden, zij het niet zoo deugdelijk als de moderne typen,
dan mag men toch aannemen, dat er in de Leidsche putten
wel degelijk een omzetting van de stoffen plaats heeft. Wan
neer ik mij schaar aan de zijde van degenen, die niet zien
en nochtans gelooven, dan behoef ik dat niet te doen op
grond van eigen gevoelen, maar kan ik gelukkig cijfers aan
voeren. Het feit, dat door mij en anderen op den voorgrond
wordt gesteld, is dit, dat er een zoodanige omzetting in de
putten plaats heeft, dat de riolen veel meer zwevende en
opgeloste stoffen tot zich nemen. En dat dit werkelijk in
Leiden het geval is, kan ik bewijzen met cijfers.
Wij hebben hier verschillende straten, waar men zulke
beerputten heeft en ook andere, waar die putten niet voor
komen. Zoo is bijv. in de Paul-Krugerstraat een riool, in den
tijd van '15 jaar reeds driemaal schoongemaakt moeten
worden, wat een gevolg is van de omstandigheid, dat daar
geen beerputten voorkomen. Hetzelfde treft men aan in de
Prinsenstraat. Daar zijn ook geen beerputten, dat riool be
staat nog geen 15 jaar, maar is ook al driemaal geledigd
moeten worden. Daartegenover heeft men de Mauritsstraat,
waar wel beerputten zijn, met het gevolg, dat men daar ge
durende 10 jaar maar eenmaal heeft moeten schoonmaken.
Die feiten vormen m. i. dus wel een bewijs voor de nuttige
werking van de beerputten.
Men zal daartegen aanvoeren de 3-Octoberstraat, waar wel
beerputten zijn, maar waar toch herhaaldelijk rioolruiming
heeft moeten plaats hebben. Daar heeft men echter tenge
volge van de loozing van het riool op den Trekvliet een bijzon
deren put moeten maken, die uit den aard der zaak stagnatie
veroorzaakt, waardoor veel meer bezinking vau zwevende
stoffen plaats vindt.
De heer Huurman heeft gezegd: wanneer men dan zoo over
tuigd was van het nut dier putten, waarom heeft men dan
voorgeschreven, dat de eigenaren die putten moeten laten
ledigen. Dat voorschrift van de bouwverordening is nu al
eenige jaren oud en toen wij die beerputten gingen voor
schrijven en daarvoor bepalingen moesten maken, was de
biologische wetenschap zooals de heer van Gruting ook
zegt nog erg jong. Wij hebben onze bepalingen toen moe
ten inrichten naar het stelsel, zooals het toen bestond en dat
was, evenals in Amsterdam, van een zeer eenvoudig type.
Het spreekt van zelf, dat de wetenschap vooruit is gegaan en
dat dus in dit opzicht aan een beter soort de voorkeur kan
worden gegeven. Maar zelfs met de Amsterdamsche putten
wij kunnen het lezen in het rapport van den Directeur van
Gemeentewerken die van Leidsch model waren, zijn goede
resultaten verkregen. Men kon toen echter nog niet weten
hoe die putten zouden werken en of zij niet af en toe zou
den moeten worden geledigd, zoodat de bepaling omtrent het
betalen van de onkosten is geweest een veiligheidsmaatregel.
Zoowel de heer Huurman als de heer Botermans hebben
gesproken over den buitengewonen invloed van het menage
water. Ik vermoed, dat de heer Huurman, waar hij spreekt
van levende kracht, dat woord niet in zijn juiste beteekenis
kent, anders zou hij toch zoo niet spreken. De beteekenis van
die uitdrukking is, dat door de zwaarte en de snelheid van
de stoffen van het menagewater in die putten een vermen
ging plaats heeft. Het menagewater komt niet in die putten
en vloeit onmiddellijk naar boven, integendeel! Door de
zwaarte vermengt het zich met het water, dat zich reeds in
den put bevindt. Dat is juist een feit van groote beteekenis,
want de biologische reiniging heeft in zeer korten tijd plaats.
Er is ons het verwijt gemaakt, waarom wij geen cijfers
hebben overgelegd. Laat ik voorop stellen, dat het lang zoo