158 toekomst, zóu kunnen worden aangesloten. Een put doet dór- halve in den regel dienst voor ten hoogste 4 gezinnen. De constructie der Leidsche beerputten is aangeduid in bijlage A van het rapport van den Directeur van Gemeente werken, de wijze van aansluiting op huis- en straatriool in bijlage B, terwijl bijlage C de voorschriften vermeldt, die bij het maken, keuren en stellen in acht moeten worden genomen. Een en ander is in hoofdzaak ontleend aan de vroegere Amsterdamsche werkwijze, toen aldaar nog geene centrale rioleering was ingevoerd. Op 1 Januari 1916 waren in deze gemeente geplaatst 639 putten buiten en 79 putten binnen den singelrand; bovendien stonden er 41 putten in de gemeente Leiderdorp. De 718 putten in de gemeente Leiden bedienen 1257 perceelen. Voor zoover de putten in gemeentegrond komen te staan, worden zij van gemeentewege geleverd en gesteld. De kosten daarvan bedragen zonder die der aansluiting op het huis- en straatriool, gemiddeld f 72.50, d. i. f 36.25 per perceel. Rekent men 7 voor rente en aflossing, dan moet elk perceel dus jaarlijks geacht worden f 2.535 te betalen voor het bezit van den put. Volgens den heer Huurman beantwoorden de beerputten noch geheel, noch ten deele aan de gestelde verwachtingen. In de putten toch, zoo schrijft hij in zijne toelichting, die reeds jaren geleden geplaatst zijn, vindt men niets anders dan water; de stoffen, waarvoor de put bestemd is, bezinken niet, doch blijven drijven en vullen het bovengedeelte van den put, zoodat het vele malen voorkomt, dat een opstopping voor de uitmonding van den put ontstaat, waardoor de huis riolen verstopt raken. Voorts is naar het gevoelen van den heer Huurman, buiten twijfel, dat de openbare wateren meer verontreinigd worden door menagewater, dan door ander rioolvocht; het menage water, dat veel vet bevat, drijft bij het binnenstroomen on middellijk over het andere water den put uit en komt daar door dadelijk in de riolen terecht. Naar aanleiding van deze beweringen kunnen wij aan de hand van het rapport van den Directeur van Gemeentewerken het volgende opmerken. Inderdaad wordt in den put zelden een eigenlijk bezinksel aangetroffen; in ieder geval ontstaat dit slechts zeer geleidelijk. In denbeginne werden de putten geregeld onderzocht, om den graad der bezinking na te gaan, doch al spoedig bleek, dat alle vaste en bezonken stollen in korten tijd worden ont leed en in opgelosten toestand den put verlaten. De straat riolen ontvangen geen vaste, doch louter vloeibare stoffen en zijn dus in mindere mate aan verstopping blootgesteld, dan wanneer geen beerput was ingeschakeld. Een ruim tienjarige ervaring heeft bewezen dat tengevolge van de totale ontleding der vaste .stoffen, een »beerputledigingsdienst," zelfs bij ruime uitbreiding van het aantal beerputten, achterwege kan blijven en het puttenstelsel dus practisch tot geene verdere uitgaven leidt. Voor de eigenaren der betrokken perceelen is dit een belangrijk voordeel, aangezien de voor hunne rekening ko mende kosten, verbonden aan het eenmaal per jaar ledigen der putten, de rente van de aanlegsom verre zouden hebben overtroffen. Dat de vaste stoffen zouden blijven drijven in plaats van te bezinken, en dientengevolge meermalen aanleiding zouden hebben gegeven tot verstoppingen, kunnen wij op gezag van den Directeur van Gemeentewerken niet toegeven. In een enkele stadswijk zijn, om tot nog toe onbekende redenen, een twee- of drietal verstoppingen van den put voorgekomen, doch overigens behoefde tot heden nergens te worden inge grepen. De exploitatie van het beerputtenstelsel levert dan ook volgens den Directeur geene moeilijkheden op en ver oorzaakt geene extra-kosten. Evenzeer acht de Directeur de juistheid van de bewering, dat het menagewater ongewijzigd uit den put stroomt, aan twijfel onderhevig. Het huishoudwater stroomt in den put en vermengt zich door zijn levende kracht met den overigen in houd; het al of niet blijven drijven acht de Directeur meer een kwestie van temperatuur dan van samenstelling. De uitlaatopening ligt 15 c.M. beneden den vloeistofspiegel, zoodat althans de bovenste drijvende laag niet onmiddellijk kan wegstroomen. Waarschijnlijk zou de constructie van den beerput echter nog verbeterd kunnen worden door het dieper inbrengen van aan- en afvoeropening en door vergrooting van den onderlingen afstand. Het groote nut der beerputten wordt o.i. duidelijk aange toond in het ter visie liggend rapport der Gezondheidscom missie, zoo duidelijk, dat de meerderheid der Commissie van Fabricage, die aanvankelijk de verplichting tot het inschakelen van een beerput ten opzichte van perceelen binnen den singel- rand wilde laten vervallen, omdat in vele gevallen de plaat sing onmogelijk is tengevolge van de geringe breedte van de straat, de aanwezigheid van tal van leidingen in den grond (gas, water, telephoon, electriciteit enz.) of de lage ligging van den weg, later op hare meening is teruggekomen en thans geen vrijheid meer kan vinden te adviseeren, om ten opzichte van de binnenstad voortaan het plaatsen van beerputten niet meer voor te schrijven. Hoe het gevoelen van de minderheid der commissie op het oogenblik is, kunnen wij U niet mede- deelen. Blijkens het eerste rapport der commissie was zij met den heer Huurman niet van de nuttige werking der beer putten overtuigd. In het tweede rapport wordt haar stand punt niet uiteengezet, aangezien het lid, dat de minderheid in de commissie vormde, door ongesteldheid verhinderd was de vergadering bij te wonen, waarin het advies van de Ge zondheidscommissie werd besproken, weshalve de commissie zich niet kon vergewissen, of hij na kennisneming van dat advies al dan niet van standpunt was veranderd. Volgens de Gezondheidscommissie nu zal, bij het tot stand- komen van de door den heer Huurman in art. 41 der verordening op het bouwen en sloopen voorgestelde wijziging, in den thans reeds onvoldoenden toestand van grachten en slooten eene verandering ten kwade komen. Op den voorgrond moet h. i. staan, dat afval- en faecaal- water in zooveel mogelijk gezuiverden toestand in het gracht en slootwater worden gebracht, indien hun loozing althans niet op andere wijze kan worden bewerkstelligd. Alleen op die wijze zal het mogelijk zijn een einde te maken aan de klachten omtrent stinkende grachten en slooten. En dat het vervallen van beerputten het rottingsproces in gracht en sloot zal doen toenemen met al de aankleve van dien, acht de. commissie aan geen redelijken twijfel onderhevig. De in de memorie van toelichting van het voorstel van den heer Huurman beweerde nutteloosheid en ondoelmatigheid der betreffende bepaling in de verordening op het bouwen en sloopen, wordt h. i. door geen enkel argument bewezen. De commissie meent aan die memorie echter wel een argu ment te kunnen ontleenen, om de nuttigheid en doelmatig heid der beerputten aan te toonen. Immers, door den voor steller wordt in het licht gesteld, dat in putten, die reeds voor jaren geplaatst zijn, geen stoffen bezonken zijn en dat men er niets anders dan water in aantreft. Van een blijvend bezinksel van faecaalstoffen behoort ook, zoo schrijft de commissie, geen sprake te zijn. Zij ziet juist het groote voor deel van de aanwezigheid van een beerput daarin, dat zich in dezen een groot deel van het ontledingsproces, dat de faecale stoffen moeten ondergaan, afspeelt. Dit proces verloopt in verschillende phasen, waarvan de eene meer hinderlijk is, dan de andere. Schakelt men den beerput uit, dan zullen alle processen in de riolen of in de open wateren moeten verloopen met de gevolgen, die op de plaatsen, waar geen beerputten aanwezig zijn, maar al te goed door hetgezichts- en het reukorgaan zijn waar te nemen. Hoe beter een beerput is ingericht, des te vollediger zal zijn werking zijn en in dit opzicht is het te Leiden toegepaste stelsel, naar het ooi deel der commissie, waarschijnlijk voor verbetering vatbaar, omdat bij het Leidsche stelsel de mogelijk heid bestaat, dat de faecaliën ten deele onontleed worden afgevoerd. Aan het stelsel van den heer W. de Man, ingenieur en lid van den Centralen Gezondheidsraad, bij welk stelsel de septic-tankwerking nog meer tot haar recht komt, geeft zij daarom de voorkeur (zie bijlage E). Niet alleen buiten den singelrand, doch ook in de binnen stad wenscht de commissie de beerputten gehandhaafd te zien. Slechts waar plaatselijke omstandigheden met aanbrengen van een beerput onmogelijk maken, dient van den regel te worden afgeweken. Indien men toch onderscheid gaat maken tusscheri beide stadsgedeelten, zal men h. i. tot allerlei ongewenschte toe standen komen. Stel, om een voorbeeld te noemen, dat groote inrichtinge,n als ziekenhuizen, weeshuizen, oude liedenhuizen, kazernes enz. door verbouwing tot het aanbrengen van beer putten volgens de thans geldende verordening worden verplicht, zou dit, zoo vraagt de commissie, bij opheffing van het artikel in de toekomst niet meer noodig worden geacht, voorzoover die gebouwen in de oudere stadsgedeelten zijn gelegen? De commissie meent juist, dat in het bijzond,er voor groote gebouwen, waarin een talrijke bevolking is gehuisvest, bij zondere voorschriften betreffende den aan te brengen beerput hoogst gewenscht zouden zijn, zeker niet, om hier vrijstelling tot het plaatsen daarvan toe te staan. De commissie komt op grond van een en ander tot de conclusie, dat het wijzigen van de verordening op het bouwen en sloopen, overeenkomstig het voorstel van den heer Huur man, uit hygiënisch oogpunt ten sterkste moet worden afge keurd, dat het geen aanbeveling verdient om ten aanzien van beerputten onderscheid te maken tusschen de verschillende gedeelten der gemeente, doch dat het bij het aanbrengen van nieuwe beerputten wenschelijk is te overwegen, om het be staande model door dat van den ingenieur de Man of een dergelijk stelsel te vervangen. Aan het zoo klemmend advies der Gezondheidscommissie behoeven wij weinig toe te voegen. De overtuiging van ons College, dat, zoolang iu deze gemeente geen centrale riolee-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 8