125
Bestuurdersbond en van de afdeeling Leiden van »de Hanze"
Bond van R. K. Middenstandsvereenigingen.
Thans gaan wij over tot de bespreking van de verschillende
in de Heffingsverordening voorgestelde wijzigingen.
I. Vernauwing der klassen en aanslag naar het laagste
in plaats van naar het middencijfer.
Al hebben wij gemeend U invoering van meerdere pro
gressie ten sterkste te moeten ontraden, toch hebben wij
getracht onbillijkheden, die bij de aanslagregeling volgens de
bestaande verordening niet waren te vermijden, zooveel moge
lijk weg te nemen.
Wij bedoelen n. 1. den aanslag naar het middencijfer der
klassen. Er is toch iets onbillijks in gelegen, dat iemand
met 510 inkomen evenzeer naar f 550 wordt aangeslagen,
als iemand met f 599 inkomen. Een onbillijkheid, die in
iedere hoogere klasse nog toeneemt. In de 29e klasse b. v.
wordt een inkomen van f '10010 even zwaar belast, als een
inkomen van f 10999.
Deze onbillijkheid dient te worden weggenomen. Reeds in
1913 (Zie Ingek. Stukken No. 279) is door ons daartoe eene
poging aangewend. Doch deze faalde, omdat bij vernauwing
der klassen werd vastgehouden aan het beginselaanslag
naar het middencijfer.
Dit beginsel hebben wij thans losgelaten. Wij zijn tot de
conclusie gekomen, dat de door ons in voornoemd prae-
advies geschetste slechte uitkomst voor de tweede categorie
in elke klasse, die bij splitsing zou ontstaan, is te ondervangen
door den aanslag niet naar het middencijfer maar naar het
laagste cijfer in elke klasse te regelen. Met het oog op een
en ander hebben wij de lagere klassen doen opklimmen met
f 50, en na een inkomen van f 1100 met f 100.
De klasse verdeeling wordt dan geregeld als volgt:
»De le klasse omvat hen die een inkomen hebben
van
f 500.—
tot beneden
f 550.-
de 2e klasse
550.—
600.—
3e
600.
650.-
4e
650.—
700.—
5e
700.—
750.-
6e
T>
750.—
800.—
7e
800.
850.—
8e
850.—
900.—
9e
900.
950.—
'10e
X
950.—
1000.-
He
1000.—
1050.-
12e
1050.—
1100.—
13e
1100
1200.—
en voor elke f 100.boven dit cijfer eene klasse hooger."
Deze klasse-indeeling, en in de praktijk is dit zeer wen-
schelijk, sluit zich ongeveer aan aan het tarief, bedoeld in
art. 37 der wet op de (Rijks)Inkomstenbelasting 1914.
II. Bepaling van den kinderaftrek op f 25.en ophef
fing van het maximumbedrag voor den kinderaftrek.
De kinderaftrek is in de concept-verordening verhoogd
tot f 25.-.
Bij handhaving van het bestaande tarief toch moest men,
indien de kinderaftrek bepaald bleef op f 20.—, als laagste
belastbaar inkomen nemen f 100.
Een voorbeeld moge dit duidelijk maken:
Laagste klasse: inkomenf 500.—
Af voor noodzakelijk levensonderhoud 400.—
Blijft belastbaar inkomen 100.
Vermindert men nu dit bedrag met respectievelijk f 20.—,
f 40.f 60,en f 80.— voor den aftrek van 1, 2, 3 of 4
kinderen, dan houdt men als belastbaar inkomen over ƒ80.
60.f 40.en f 20.Doch dan krijgt men bij hand
having van de bestaande degressie, wijziging in het belasting
bedrag bij het vermenigvuldigingscijfer 1. Dit blijkt uit het
volgende tarief:
Belastbaar
inkomen.
Toeneming.
Percentage van
de toeneming.
Bedrag der
belasting bij het
vermenigvuldigings
cijfer 1.
f 20.—
f 20.-
0.4
f 0.08
40.-
20.-
0.4
0.16
60-
20.-
0.4
0.24
80.-
20.-
0.4
0.32
100.-
20.-
0.5
0.42
Bij een belastbaar inkomen van f '100.— geeft dit staalje
een belastingbedrag bij het vermenigvuldigingscijfer 1 van
f 0.42 aan, bij het bestaande tarief daarentegen van 0.45.
Deze verschillen loopen in alle volgende opklimmingen door.
Handhaving van het bestaande tarief is dus alleen mogelijk
door öf bij den kinderaftrek van f 20 de aanslag eerst te
beginnen bij een belastbaar inkomen van f 100,—, öf den
kinderaftrek op f 25.te stellen, waardoor de aanslag een aan
vang kan nemen bij een belastbaar inkomen van f 25.—.
Zooals reeds uit het vorenstaande blijkt, geven wij de voor
keur aan de laatste regeling.
Verder zijn de woorden »tot een maximum van f 200.
voorkomende aan het slot van het bestaande le lid van art. 7,
vervallen, aangezien het o. i. billijk is voor ieder kind be
neden 16 jaar den aftrek toe te staan.
III. Wijziging van het tarief, bedoeld in Art. 8.
De door ons voorgestelde wijziging van de klasse-indeeling
in art. 6, brengt mede eene wijziging van het tarief, bedoeld
in art. 8.
Bij de bestaande klassen-indeeling werd alleen een inko
men van meer dan f 500 iri de belasting betrokken. Bij de
nieuw voorgestelde regeling begint de aanslag bij een inkomen
van f 500.
De bestaande regeling (aanslag naar het middencijfer van
elke klasse) gaf in de le klasse een zuiver inkomen aan
van f 550; verminderd met f 400 voor noodzakelijk levens
onderhoud en met f 20 voor elk kind, hield men bij 5
kinderen beneden de 16 jaren, een belastbaar inkomen van
f 50 over, het laagste inkomen; waarvan, volgens het laatste
lid van art. 7, nog belasting werd geheven. Vandaar cfan
ook, dat het bestaande tarief in art. 8 aanvangt met een
belastbaar inkomen van f 50.
Dit nu dient veranderd te worden.
Door een inkomen van juist f 500 in de belasting te be
trekken, en de door ons ontworpen klasse-indeeling brengt
dit mede ontstaan in verband met den kinderaftrek, andere
cijfers.
Bijv. zuiver inkomenf 500
af: voor noodzakelijk levensonderhoud 400
Blijft belastbaar inkomenf 100
Aftrek voor elk kind beneden den leeftijd van 16 jaar ver
mindert dit belastbaar inkomen met 25. Heeft iemand, die
in de nieuwe eerste klasse valt, b.v. 3 dergelijke kinderen,
dan blijft voor hem een belastbaar inkomen van f 25 over;
bij 2 kinderen f 50; bij 1 kind 75; zonder kinderen ƒ100.
Een en ander brengt mede, dat het tarief dient te worden
samengesteld als volgt:
Belastbaar
inkomen.
Toeneming.
Percentage
van de
toeneming.
Belasting
van de
toeneming.
Bedrag der
belasting bij het
vermenigvuldi
gingscijfer 1.
f 25
f
25
0.4
f 0.10
f
0.10
50
25
0.4
0.10
0.20
100
r>
50
0.5
0.25
0.45
150
50
0.6
0.30
0.75
200
50
0.7
0.35
1.10
250
50
0.7
0.35
1.45
a 300
50
0.8
0.40
1.85
a 350
50
0.8
0.40
2.25
400
r>
50
0.9
0.45
270
450
50
0.9
0.45
3.15
a 500
50
1
0.50
3.65
a 550
50
1
0.50
4.15
a 600
50
1
0.50
4.65
650
50
1
0.50
5.15
a 700
50
1
0.50
5.65
800
100
1
1.—
r>
6.65
Elke f 100 belastbaar inkomen boven 800 vormt eene
nieuwe toeneming in den zin dezer verordening, terwijl het
percentage voor die toeneming blijft 1.
IV. Berekening van het inkomen uit beroepen, bedrijven
en ondernemingen over het jaar, dat aan het dienstjaar
voorafgaat, inplaats van het gemiddelde over de laatste
drie jaren.
Thans zijn wij genaderd tot de belangrijkste wijziging der
verordening, die ons tot het indienen van dit voorstel heeft
genoopt.
Door de invoering van de «Wet op de (Rijks) Inkomsten
belasting 1914" hebben de Gemeentebesturen de bevoegdheid
gekregen (art. 107 dier wet), om kosteloos inzage en afschrift
te nemen of door een of meer gemeenteambtenaren te doen
nemen van de kohieren van aanslagen in de inkomstenbe
lasting, een en ander voor zooveel betreft de gemeentelijke
7)
77
7)
77
77
7)
77
77
7)
77
77
7)
77
77
7
77
77
7)
77
77
77
77
7)
77
77
7)
77
77
77
77
77
7)
77
77
77
77
77
77
77
77
77
77