124
bedraagt de belasting van 525 belastbaar inkomen bij het
vermenigvuldigingscijfer 1 3.475, zijnde 0.66%; zoodat het
hoogste percentage, dat van eenige toeneming van het belast
baar inkomen mag worden geheven, bedraagt: 1.32%. Na
eene geleidelijke stijging hebben wij dit hoogste percentage
doen aanvangen bij een belastbaar inkomen van 39.050.
Ten einde de practische gevolgen van de werking dezer
schaal te kunnen aanschouwen, hebben wij ontworpen een
staat, welke als bijlage III is afgedrukt. Door vernauwing
der klassen, waarbij is uitgegaan van het beginsel, dat ter
berekening van den aanslag niet meer tot grondslag wordt
genomen het middencijferdoch het laagste cijfer van elke
klasse, hebben wij het aantal aangeslagenen, in elke bestaande
klasse, voorkomende in kolom 4, verdeeld over twee, drie of
meer nieuwe klassen (kolom 7). Kolom 8 nu geelt aan het
belastingbedrag bij een vermenigvuldigingscijfer 1. Deze
bedragen, vermenigvuldigd met het aantal aangeslagenen
(kolom 7), geeft de belastingopbrengst in elke klasse bij het
vermenigvuldigingscijfer 1 (kolom 9). Deze opbrengst bedraagt
in totaal, zie aan den voet van bijlage III. 91.299.85. Aange
zien nu over 1916 het totaal te heffen bedrag 616.182
bedraagt, zou het vermenigvuldigingscijfer hebben bedragen:
6.75. In kolom 10 vindt men het bedrag der in iedere klasse
te betalen belasting Daarnaast is in kolom 11 opgenomen
het bedrag der belasling, volgens de bestaande regeling bij
het vermenigvuldigingscijfer 1; en in kolom 12 het over 1916
verschuldigde belastingbedrag, volgens de bestaande regeling
(vermenigvuldigingscijfer6.35).
Wat zien wij nu bij vergelijking der bedragen, vermeld
in de kolommen 10 en 12? Dit, dat de belasting zou dalen
bij een inkomen van 550 tot ongeveer 2000. Reeds bij
een inkomen van 2100 zou het te betalen bedrag echter
zijn gestegen met 1.07; bij 2300 met 2.41; bij ƒ2500
met 3.88; bij 2700 met 5.49; bij ƒ2900 met 7.10;
bij 3100 met 5.53; bij 3200 met 12.69 enz. Vermeer
dering van belastingdruk zou derhalve al plaats hebben bij
die categorieën van belastingschuldigen, die o. i. zeer zeker
niet meer mogen worden bezwaard. In nog sterker mate
vertoont de druk zich bij een inkomen van b.v. 4500 en
hooger. Bij 4500 zou de belasting meer hebben bedragen
21.47; bij 4600: 28.76; bij 5000: ƒ29.47; bij ƒ5100:
36.90; bij ƒ610044.48; bij 6200: 51.90,ongetwijfeld
bedragen, waarmede de belasting bij deze aanslagen niet mag
worden verhoogd. Doch bij de boogere aanslagen is de stijging
der belasting een zoodanige, dat waarlijk niet aan toepassing
der door ons ontworpen schaal (bijlage 11) kan worden ge
dacht. Bij een inkomen van 9000 zou de belasting reeds
zijn gestegen met 91.19; bij 10900 met 122.55; bij
12800 met 142.30; bij 14900 met 179.73; bij ƒ16900
met ƒ210.68; bij 19600 met 235.13; bij 22500 met
279,23; bij 295Ö0 met 412.12; bij 45500 met 790.54;
bij 66500 met 1328.14; bij 93500 met 2019.34.
Tegenover deze enorme verhoogingen in de hoogere klassen
en het leggen van een druk op het inkomen van die midden
standers, welke feitelijk niet meer kunnen worden belast,
staat slechts eene geringe vermindering van belasting in de
lagere klassen. Bij een inkomen van 550 zou de belasting
dalen met slechts ƒ1.73; bij 650 met ƒ2.45; bij 750
met 3.15; bij 850 met 3.80; bij 1100 met ƒ4.15; bij
1500 met 2.41; bij 1900 met 0.27. (Zie kolommen
10 en 12 van bijlage III).
Waaraan ligt het nu, dat bij de geleidelijke progressie,
volgens de in bijlage II ontworpen schaal, de lagere aanslagen
zoo weinig worden ontlast, de druk reeds wordt gelegd bij
een inkomen van 2100 en de belasting in de hoogere klassen
zoo enorm stijgt Hieraan, dat het leeuwen-aandeel van het
getal aangeslagenen reeds is bereikt bij de bestaande 10e
klasse 18002000). Van de 10542 aangeslagenen be
lmoren niet minder dan 9184 tot de eerste 10 klassen. Daarna
is een sterke daling van het aantal aangeslagenen in de
daarop volgende klassen te constateeren. Men zie slechts
bijlage I en kolom 4 van bijlage 111.
Uit het totaal van kolom 9 van bijlage III blijkt, dat
door den verhoogden aftrek en aans'ag naar het laagste cijfer
van de nieuw ontworpen klassen, de belastingopbrengst bij
het vermenigvuldigingscijfer 1 slechts bedraagt 91.299.85
tegenover 96.848.76 bij het bestaande tarief. Een verlies dus
van 5.548.91. Dit verlies wordt, zooals wij zooeven opmerk
ten, veroorzaakt, wijl het grootste getal aangeslagenen zich
bevindt in de laagste klassen en een voldoend aantal aange
slagenen in de hoogere klassen ontbreekt, om zelfs dit verlies,
niettegenstaande toepassing van de hoogst mogelijke progressie,
te dekken. Vandaar dan ook eene stijging van het vermenig
vuldigingscijfer van 6.35 tot 6.75.
Aangezien derhalve de in bijlage II aangegeven schaal o. i.
niet voor invoering in aanmerking kon komen, is dezerzijds eene
progressieschaal ontworpen, waarbij het beginsel van degressie
werd losgelaten (Zie bijlage IV). De resultaten vindt men in de
kolommen 13,14 en 15 van bijlage III. Deze zijn, zooals blijkt
bij vergelijking van de kolommen 12 en 15 al even ongunstig.
Wel daalt het vermenigvuldigingscijfer tot 5,61 (zie aan den
voet van bijlage III), doch op verre na niet genoeg, om te
voorkomen, dat reeds de aangeslagenen in de laagste klassen
een zwaarderen belastingdruk zouden ondervinden. Gevolg
alweder van het gering aantal aangeslagenen in de hoogere
klassen.
Ten slotte is nog een derde schaal (bijlage V) gemaakt,
waarbij, evenals bij de schaal in bij'age 11, progressie naast
degressie wordt aangetroffen. Vasthoudende aan den aftrek
van ƒ350.en f 450.en f 25.voor kinderaftrek, hebben
wij echter het laagste percentage van de eerste toenemingen
gesteld op 0.6 inplaats van op 0.4 en wel om te voorkomen,
dat door den hoogeren aftrek, in de lagere klassen te veel
aan belasting zou worden verloren. (Zie de kolommen 7 van
bijlage II en V). Beginnende met een percentage van 0.6
bedraagt, volgens sub IV van art. 243 Gemeentewet, het
hoogste percentage 1.64. Dit deden wij aanvangen bij een
inkomen van 44 000.
Uit kolom 10 van deze schaal blijkt, dat bij het toenemings
percentage 0.61.64 aan belasting wordt gewonnen: ƒ9437.47;
uit kolom 9 ziet men een verlies van 3561.95, zoodat een
winst aan belasting bij een vermenigvuldigingscijfer 1 valt te
constateeren van 5875.52.
Over 1916 bedraagt de belasting bij het vermenigvuldigings
cijfer' 196.848.76
Bij toepassing van de door ons ontworpen
schaal zou de belasting meer hebben bedragen 5.875.52
zoodat het percentage van toeneming van
0.61.64 een belasting zou hebben aangegeven
van102.724.28
Aangezien nu over 1916 de te heffen belasting bedraagt
616.182, zou het vermenigvuldigingscijfer hebben bedragen:
5.99 of rond 6, tegenover 6.35 in 1916 bij het bestaande
tarief. (Zie aan den voet van bijlage V).
Kolom 12 van bijlage V geeft aan de bij dit vermenigvul
digingscijfer verschuldigde belasting. Kolom 11 behelst de te
betalen belasting over 1916 bij de bestaande regeling. In de
lagere klassen geeft deze nieuwe ontworpen regeling een be
vredigend resultaat. Immers, eerst bij een inkomen van 4200
begint de belasting te stijgen met slechts 0.67, bij ƒ4600
met 2.15bij ƒ5100 met ƒ7.17; bij ƒ5600 met 10.22; enz.
De stijging is daarna zeer belangrijk. Bij ƒ9000 is de be
lasting reeds gestegen met ƒ52.01; bij ƒ10900 met ƒ92.11;
bij 12900 met 132.91bij 19600 met 285.41
bij - 25500 met - 439.01bij - 29500 met - 569.01
bij - 34500 met - 731.51; bij - 44500 met - 1057.95;
bij - 51500 met - 1302.25; bij - 59500 met - 1581.45;
bij - 66500 met - 1825.75; bij - 93500 met - 2768.05.
(Verschil tusschen de bedragen in kolommen 11 en 12 van
bijlage V).
Alweder constateeren wij hier hetzelfde verschijnselbij een
geringe vermindering van belasting voor aangeslagenen in de
lagere klassen ontstaat een zoodanig verlies aan belasting,
dat dit in de hoogere klassen slechts is terug te vinden door
eene enorme belastingverhooging; een en ander als gevolg
van het groot aantal aangeslagenen in de lagere klassen en
het klein aantal belastingschuldigen in de hoogere klassen.
Wij zullen niet verder op dit onderwerp ingaan. Reeds bij
de Memorie van Antwoord op het sectieverslag naar aanlei
ding van het onderzoek der gemeentebegrooting voor 1915
hebben wij breedvoerig onze meening over deze aangelegen
heid gezegd. Ook toen kwamen wij tot dezelfde conclusie als
thans. De plaatselijke omstandigheden zijn in deze gemeente
zoodanig de cijfers in de diverse bijlagen toonen dit dui
delijk aan dat invoering van meerdere progressie dan bij
de bestaande degressie te Leiden wij herhalen onze woor
den uit bovenbedoelde Memorie van Antwoord «zoodanige
gevolgen kan hebben en zeer waarschijnlijk zal hebben, dat
zij ten eenenmale ongewenscht is."
Ons College althans wenscht in geen geval voor de gevolgen
aansprakelijk te worden gesteld. Het is overtuigd, dat Leiden's
belangen daardoor niet weinig geschaad zouden worden. Het
vertrek van slechts eenige hoog aangeslagenen zou tot gevolg
hebben, dat het met het nieuwe stelsel beoogde doel niet werd
bereikt en de belastingdruk voor de lager aangeslagenen in
stede van verlaagd, verhoogd moest worden, om niet te ge
wagen van de verdere nadeelen welke onze gemeente door
een dergelijk vertrek zoude lijden.
Wij willen onze beschouwingen ten deze thans eindigen,
aangezien wij meenen door het vorenstaande voldoende te
hebben aangetoond, dat aan invoering van meerdere progressie
dan de thans reeds bestaande in onze gemeente als gevolg
van plaatselijke omstandigheden eenvoudig niet valt te den
ken en dat derhalve niet moet worden ingegaan op de wen»
schen te dezer zake geuit in de hierachter afgedrukte adressen
van de afdeeling Leiden van de S. D. A. P. en den Leidschen