MAANDAG 30 OCTOBER 4916. 195 bepaald voor de stadsgeneesheeren. Die vraag kan overdreven zijn, maar zij teekent toch wel hoe men over de stadsgenees heeren denkt. Daarom zou ik in overweging willen geven of het niet wenschelijk zou zijn op die geneesheeren een zekere controle te doen uitoefenen en om den geheelen geneeskun digen dienst te centraliseeren. Wij hebben aparte doctoren voor de scholen, voor de vaccinatie. Het zou wenschelijk zijn, als dit alles in één hand werd gebracht, dan zou controle ook minder noodig zijn. Ik geef dit denkbeeld aan Burgemeester en Wethouders ter overweging of het niet wenschelijk zou zijn den geneeskundigen dienst te reorganiseeren omdat dit. ook zou zijn in het belang van de armen. De heer van der Lip. M. d. V. De heeren Mulder en Briët hebben gevraagd of Burgemeester en Wethouders niet eens plannen willen beramen om te komen tot een reorganisatie van den geneeskundigen dienst. Ik kan daarop niet anders dan bevestigend antwoorden. Waarom zouden Burgemeester en Wethouders aan dat verzoek geen gevolg willen geven en waarom zouden wij niet eens willen overwegen, of op dat punt verbetering mogelijk is? Of Burgemeester en Wethouders met plannen zullen komen, is echter een andere kwestie. Deze dienst kan natuurlijk op een geheel andere wijze worden in gericht, maai' dat zou de gemeente veel geld kosten. Zoo sprak de heer Mulder over eerste hulp bij ongelukken. Ik heb onlangs gehoord, hoe die dienst in den Haag is ingericht. Daarvoor heeft men daar een vasten post, waar overdag twee doktoren verblijf houden en 's nachts één, die aldaar den geheelen dag of nacht op een ongeluk zitten te wachten. Deze hebben dan verschillende auto's tot hun beschikking. Een dergelijke in richting kost natuurlijk ontzettend veel geld. De klacht van den heer Briët gaat over de wijze, waarop de stadsgeneesheeren hun taak vervullen. Daarop kan ik alleen antwoorden, dat wanneer de heeren bepaalde feiten daarom trent hooren, Burgemeester en Wethouders zich aanbevolen houden om daarvan in kennis te worden gesteld. Zoolang men ons echter geen feiten mededeelt, kunnen wij niet nagaan, of de klachten juist zijn. Wat beteekent nu de opmerking, die de heer Briët eens op een vergadering heeft hooren uiten? Er moet toch meer aan Burgemeester en Wethouders worden medegedeeld om hen er toe te nopen een onderzoek dienaan gaande in te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bereid om elke klacht te onderzoeken, indien men met feiten komt. De heer Briët. Uit den aard der zaak kan ik geen klach tenbureau gaan houden, maar ik spreek uit de ervaring, die ik zoo hier en daar heb opgedaan, hoewel ik geen feiten en bewijzen kan aanvoeren. Maar het is toch wel eenigszins begrijpelijk, dat zoo iets kan voorkomen, waar de betrekking van stadsgeneesheer in zekeren zin een bijzaak voor hen is. Ik zou dan ook liever zien, wanneer het niet al te veel kostte, dat wij een vasten stadsgeneesheer kregen, voor wien deze functie dan hoofdzaak was. Dat zou ook gewenseht. zijn met het oog op de controle op de uitkeeringen van het zie kengeld, dat aan de ambtenaren en stadswerklieden toekomt. Dat is werkelijk noodig en ik heb ook gehoord, dat er in andere plaatsen met goede resultaten een dergelijke controle bestaat. Zoo'n controle zou hier dus kunnen gebeuren door den stadsgeneesheer, die zijn functie niet als bijzaak, maal ais hoofdzaak waarnam. Ik geef dit denkbeeld in overweging en zal er nu geen vast voorstel van maken, maar ik zal met belangstelling het antwoord van Burgemeester en Wethouders in deze afwachten. De heer Fischer. M. d. Y. Een enkele opmerking over het geen de heer Briët heeft gezegd over het rapport, dat is uit gebracht. Dit rapport betreft speciaal de bestrijding van besmettelijke ziekten; daarvoor was die Commissie ngesteld. Dat heeft op het oogenblik niets te maken met een algeheele reorganisatie van den geneeskundigen dienst, omdat het rap port zich uitsluitend bepaalt tot de bestrijding van besmette lijke ziekten. Wat de ter inzage legging betreft van dit rapport heb ik van middag al gezegd, dat het gevoegd zal worden bij de stukken, die ter visie worden gelegd. De heer van der Lip. Wanneer wij hier zouden aanstel len stadsgeneesheeren, voor wien de betrekking niet geldt als bijbaantje maar als hoofdbetrekking, zal de dienst zeer duur worden. Hier krijgen de stadsgeneesheeren 1000. per hoofd, maar in den Haag waar zij niets anders mogen doen, hebben zij een jaarwedde van ƒ4000.tot ƒ5000. Wanneer hier op het geld niet aankomt kan men der gelijke zaken natuurlijk beter inrichten. Eene kleine rectifi catie moet ik nog aanbrengen. De heer Briët heeft gezegd, dat er aparte geneesheeren zouden zijn voor de vaccinatie. Dit is niet het geval, dat is de taak van de stadsgeneesheeren volgens art. 13 van de verordening van 20 December 1900. De Voorzitter. Gelijk de heer van der Lip terecht heeft opgemerkt, men moet Leiden niet gaan vergelijken met den Haag, dan moeten er ook andere salarissen worden uitbe taald. Het groote verschil tusschen kleine en groote plaatsen is, dat men dan in een kleine plaats voor zulk eene betrek king slechts één persoon zou kunnen aanstellen. Dan staat men altijd voor het gevaar, dat zoo iemand eens ziek wordt, dan zit men in eens zonder. Zooals ik van middag zeide over het verschil tusschen kleine en groote steden, het is het onderscheid tusschen een tafel laken en een servet. In den Haag dat 6-maal zoo groot is als Leiden, kan men gemakkelijk 6 doctoren aanstellen. Wanneer er dan eens een ziek is, dan blijven er altijd nog 5 over, maar het groote gevaar hier is, dat men zich tevreden zal moeten stellen met een eenling, wanneer men het traktement ten minste op 4 a 5000.— wil stellen, want men moet bekwame medici hebben en niet menschen, die geen praktijk krijgen kun nen. Ik heb daarom het voorstel' van den heer van der Eist bestreden, niet omdat het mijns inziens principieel ver keerd was, maar omdat het niet deugde voor een plaats als Leiden. Ik voor mij zou liever zien, dat gewone doctoren dit werk waarnamen, die daarvoor dan een toelage krijgen, maar zich verder aan hun praktijk kunnen wijden. Dit heeft natuurlijk zijn bezwaren, maar toch ook wanneer men ambtenaren aan stelt, die er van leven moeten. Bovendien is men als zoodanig vrij onschendbaar. Nu kan men klagen en verbetering krijgen dan kan men klagen en de zaken blijven zooals zij waren. Wat ik behartigenswaard vind, is, dat men moet zien te krij gen meer controle op de ambtenaren b.v. op simulatie, want dit wordt gaandeweg hoogst noodzakelijk. Zooals de heer Fischer reeds heeft opgemerkt, heeft het rapport van de Commissie betrekking op het voorkomen van besmettelijke ziekten waarvoor dan ook een onsmettingsoven zal worden voorgesteld. De heer Fokker. M. d. V. Wat Mr. van der Lip gezegd heeft over de vaccinatiedoctoren komt mij vreemd voor. Hij betoogt: Volgens art. 7 van de verordening van 1900 be lasten de stadsgeneesheeren zich met de vaccinatie. Maar hoe verklaart hij dan volgnr. 121Kosten van vaccinatie en doodschouw, daar staat de belooning van twee geneeskundigen belast met de inenting tegen ƒ300.per jaar voor ieder hunner. Dit klopt dus merkwaardig met wat de heer Briët heeft medegedeeld, dat er aparte vaccinatiedoctoren zijn. De heer Vergouwen. M. d. V. Wanneer de benoeming van zoo'n stadsgeneesheer in den Raad komt, stemt men zoo ge makkelijk voor continuatie, maar ik geloof dat het beter is, alvorens direct voor continuatie te stemmen, vooraf met elkaar te overleggen of die bestendiging werkelijk is in het belang van de gemeente. Misschien is het wel goed als men zoo'n stadsgeneesheer eens niet bestendigt. Mij zijn ook van ver schillende kanten klachten bekend, die men niet gemakkelijk openbaar kan maken. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb nog geen antwoord van den heer van der Lip gekregen. De heer van der Lip. Wij zitten hier toch niet om elkaar op vergissingen te wijzen. De heer Fokker. Het argument van den heer Briët werd bestreden als onjuist te zijn, want vaccinatie behoorde niet onder dit volgnummer en toen heb ik gevraagd, hoe het kwam, dat op volgnummer 121 los van dit volgnummer voor komt een post voor dit doel. Wanneer men er niet op mag wijzen, wanneer goede argumenten met vergissingen bestreden worden, dan zou ik vragen waarvoor wij eigenlijk hier zijn. De heer van der Lip. Ik kan den heer Fokker alleen ant woorden dat ik mij op dit punt schijn vergist te hebben, ten minste dit wordt mij hier opgemerkt. Ik heb echter voor mij de verordening en daarin staat, zooals ik reeds opmerkte, dat het vaccineeren tot de taak der stadsgeneesheeren behoort. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 185 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 186 tot en met 192 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Bij volgnr, 193 komt aan de orde de be grooting van de stedelijke werkinrichting. Deze begrooting wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeerd. De volgnrs. 193 tot en met 196 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 27