192
MAANDAG 30 OCTOBER 1916.
De Voorzitter. Daarin ben ik het met U eens. Ook ik vind
het een leelijke balzaal.
De heer Fokker. M. d. V. Nog een enkel woord over de
boomen in de Sophiastraat. Ik wil beginnen met te zeggen
dat het mij verwondert, dat de heer Huurman het noodig heelt
gevonden mij een verwijt er van te maken, dat ik een vraag
door hem in de sectievergadering gedaan, niet had opgenomen
in het verslag. Ik had hem daarvoor reeds te voren mijn
excuses aangeboden en achtte dit afschuwelijk misverstand
opgehelderd.
Ik had niet gedacht, dat dit nu weer zou worden opgelepeld.
Die vraag was mij ontgaan.
Wat nu de zaak zelf betreft, moet ik zeggen, dat wij van
den Wethouder nog geen beslissend antwoord hebben ontvan
gen, hoe nu de boomen zullen worden geplant. Wanneer er
boomen moeten worden gerooid, moet de geheele Raad er
aan te pas komen, maar wanneer het gaat over de wijze van
beplanting, dan komt het er niet op aan, hoe de Raad er
over denkt, en dan wordt er van de wenschen van den Raad
weinig nota genomen. Ik heb den Wethouder ten minste niet
hooren zeggen, 'dat hij van de opmerkingen van den heer
Huurman nota zal nemen. Aan Burgemeester en Wethouders
wordt gevraagd of zij van plan zijn de boomen in het mid
den van de straat te plaatsengeven zij geen antwoord dan
kan de Raad er zich over uitspreken, hoe die het wenscht.
De heer Huurman. M. d. V. Ik vind het antwoord van den
heer Fischer wat sober, soberder zelfs dan in de sectiever
gadering. Daar werd tenminste geantwoord: wij zullen met
Uwe wenschen rekening houden. Hier hooren wij, dat er nog
geen beslissing is genomen. Gaarne zou ik vernemen, dat er
met mijne wenschen rekening gehouden werd, en of men
mijne meening is toegedaan.
Wanneer de boomen eenmaal geplant zijn, is het niet ge
makkelijk ze weer te verpooten. Daarom acht ik het wensche-
lijk, dat er nu op deze zaak de aandacht gevestigd wordt.
Ik heb gezegd, waarom ik dat wenschte; de straat wordt
daardoor n.l. breeder. Er is in deze geen beslissing genomen
en daarom wilde ik gaarne vernemen, hoe Burgemeester en
Wethouders erover denken.
De Voorzitter. Ik zou even een algemeene opmerking
willen maken. Zouden de heeren het niet wenschelijk vinden,
indien de leden over een punt allen uitspreken. Daarna kan
er van onze zijde geantwoord worden op al die opmerkingen
en schiet men vlugger op, dan wanneer een van de heeren
een opmerking maakt en daarop direct geantwoord wordt.
Dit moet beslist leiden tot, verlenging van de debatten, want
dan komt men telkens weder terug op dezelfde opmerking.
Wat betreft de quaestie, die de heer Huurman te berde
heeft gebracht, zou ik het volgende willen zeggen. Dit is een
staatsrechtelijke quaestie! Het gaat hier niet om het rooien
van boomen, d. w. z. de zaak hangt dus niet samen met den
verkoop van goederen. Daar moet de Raad over beslissen.
Art. 179h van de Gemeentewet zegt in deze: Tot het dage-
lijksch bestuur der gemeente, aan Burgemeester en Wethouders
opgedragen, behoort: de zorg, voorzoover van hen afhangt,
voor de instandhouding, bruikbaarheid, vrijheid en veilig
heid der publieke wegen, bruggen, veren, wateren, vaarten,
straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, tot gemeenen
dienst van allen bestemd. De straten worden ingericht door
Burgemeester en Wethouders. Nu willen Burgemeester en
Wethouders gaarne wenken van den Raad ter harte nemen,
maar smaken zijn verschillend en het is onmogelijk om in
gemeen overleg iedere straat te gaan inrichten.
De heer Fokker heeft gezegd, dat dit rooien is en dat de
Raad bij den verkoop van gemeente-eigendom beslissen moet.
Dit zou wel het geval zijn, indien wij bijv. op de Papegracht
boomen gingen rooien en er geen nieuwe inbrachten uit de
Kweekerij. Nu behoort de zaak echter volkomen tot de be
voegdheid van Burgemeester en Wethouders. Ik herhaal echter,
dat wij gaarne de wenken, die ons betreffende de inrichting
van een straat worden gegeven, ter harte zullen nemen. Wat
betreft de Drie üctoberstraat, hebben wij daar een proef ge
nomen, want twee rijen boomen maken een straat zoo nauw.
Wij hebben hier echter te doen met een quaestie van smaak
en men moét de behandeling van deze aangelegenheden over
laten aan Burgemeester en Wethouders.
De heer Fokker. M. d. V. U hebt het noodig gevonden in
het debat over dit punt een gewichtige staatsrechtelijke
quaestie te betrekken. Ik heb naar Uw betoog met genoegen
geluisterd. Ik hoor zoo iets gaarne, maar ik zou tegenover
het door U opgemerkte het volgende willen stellen. Het gaat
er hier om, of de Raad 50 maal ƒ5 voor de beplanting in
de Sophiastraat wil toestaan. Wanneer nu de Raad eens
wenschte, dat die boomen werden geplaatst op één rij en
Burgemeester en Wethouders wilde die boomen in twee rijen
planten, dan zou de Raad kunnen zeggen: wij staan dat
bedrag niet toe. Wanneer de Raad nu aau Burgemeester en
Wethouders zegt: wij houden de beslissing aan ons en ver
tel ons, hoe gij de boomen wilt planten. Als gij dat zus en
zoo doet, staan wij het bedrag toe en in het andere geval
niet, dan is deze gewichtige staatsrechtelijke quaestie opge
lost. De Raad kan immers weigeren dat bedrag toe te staan,
indien naar zijn meening het geld niet behoorlijk in: het be
lang van de gemeente wordt besteed. De Raad mag alleen,
wanneer hij ervan overtuigd is, dat het geld goed besteed
wordt, het geld voteeren.
Waar U het noodig vond er een staatsrechtelijke quaestie
van te maken, daar heb ik gemeend er een andere staats
rechtelijke beschouwing tegenover te moeten stellen. Ik zou
anders de Raad hiermede niet hebben opgehouden.
De Voorzitter. U is toch geheel onjuist wat de raming
voor de begrooting betreft. Nooit, mag men aan bepaalde
posten condities verbinden, dan maakt men inbreuk op de
rechten van Burgemeester en Wethouders. U kunt het voor
stel weigeren, maar wanneer wij over houden op een andere
post, dan hebben wij het recht de boomen te planten. Het
zou wel gemakkelijk zijn als er bij de begrooting kon worden
uitgemaakt: dit moet U zoo en zoo doen. Wij hebben voor
die straat een bepaald bedrag noodig en zooveel voor de
boomen. Stel, dat men deze post weigert, maar het andere
werk medevalt, dan hebben wij het recht om de boomen te
doen pooten, zooals ons dat goed dunkt.
Wij zijn alleen verantwoording schuldig, maar meer dan
ook niet. Dit is dus iets heel anders dan door U gezegd is.
Evenwel willen wij natuurlijk gebruik maken van de wen
ken, die aan ons gegeven worden, maar dit is een heel groot
onderscheid.
De heer Huurman. M. d. V. Wanneer in het verslag was
weergegeven de vraag, gelijk deze in de sectievergadering is
gesteld, dan zou ik er thans niet op zijn terug gekomen. In
de sectievergadering is door U, Mijnheer de Voorzitter, en
den heer van der Lip gezegd, dat U de beplanting van de
3-Octoberstraat niet mooi vond. Als toen door den Wethou
der was gezegd: wij zullen Uwe opmerking in overweging
nemen, dan had ik nu gezwegen. Nu zegt de heer Fischer:
er is nog geen beslissing genomen. Dit maakt mij te meer
bezorgd, omdat ik weet, dat de Wethouder een dergelijke
beplanting voorstaat. Nu zegt U welU kunt ons ter ver
antwoording roepen, maar dan is het m. i. te laat, ik acht
het wenschelijk dat de boomen niet worden geplant als in de
genoemde straat.
Ik heb thans, door het opnieuw stellen van deze vraag,
ten mtnste bereikt, dat op deze zaak de aandacht is ge
vestigd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgnr. 129 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 130, luidende: Onderhoud van
wegen en voetpaden f 6447.—."
De heer Vergouwen. M. d. V. Een enkele vraag naar aan
leiding van den toestand aan den Hoogen Rijndijk met voet
pad. Burgemeester en Wethouders antwoorden: normalisee
ring van den Hoogen Rijndijk wacht op het bekend worden
van definitieve voorwaarden der door Rijnland te verleenen
vergunning betreffende de wijziging van het profiel van dezen
weg. Nu zou ik willen vragen of het niet mogelijk zou zijn,
dat er van Burgemeester en Wethouders aandrang werd uit
geoefend opdat de vergunning zoo spoedig mogelijk bekend
gemaakt wordt. Ik heb gehoord dat men vreest voor moge
lijke inundatie. Als het hard regent, loopen echter de huizen
onder door het water. Er is dus thans ook al een soort van
inundatie. Zoo is op het oogenblik de toestand. De bewoners
van den Hoogen Rijndijk verlangen zeer naar eene spoedige
oplossing van deze kwestie.
De heer Fischer. Ik kan den heer Vergouwen verzekeren,
dat er met Rijnland herhaaldelijk over deze quaestie is ge
confereerd en dat ik er niet aan twijfel, of Rijnland zal zoo
spoedig mogelijk een beslissing in deze nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgnr. 130 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs. 131 tot en met 133 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 134, luidende: Onderhoud van
kolken en riolen17236