190
MAANDAG 30 OCTOBER 1916.
telefoonaansluiting van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes,
de jongensschool eerste en de jongensschool tweede klasse,
liet gaat dus thans niet om de aansluiting van alle scholen
aan het teleloonnet, waartegen de heer Fokker bezwaar heeft.
Naderhand wanneer een voorstel wordt gedaan om ook de
scholen derde en vierde klasse aan te sluiten, bestaat er ge
legenheid zich hiertegen te verzetten. Op het oogenblik gaat
het slechts om de drie genoemde scholen.
Zooals de Raad weet, zijn het Gymnasium en de Hoogere
Burgerschool voor jongens reeds telefonisch aangesloten. Wat
zou er dan voor reden zijn om de Hoogere Burgerschool voor
meisjes en de met die school op een lijn staande jongens
scholen niet aan te sluiten?
Ik zou de kwestie dus willen beperken tot deze drie scholen.
Ik herhaal het: naderhand, wanneer wij met een voorstel
komen om ook de andere scholen aan te sluiten, kan de Raad
zich altijd nog daartegen verklaren, op grond, dat die scholen
een ander karakter hebben, dan de thans genoemde.
Verder nog dit: Een telefoonaansluiting is niet alleen in
het belang van de ouders, die aan het hoofd iets over hun
kind wenschen mede te deelen, maar ook omgekeerd. Het
hoofd heeft ook nogal eens wat aan de ouders mede te dee
len. Bovendien kan het ook gebeuren, dat er op de school
bijv. een ongeluk gebeurt, waarbij spoedige hulp noodig is.
Ook in zoo'n geval zal de telefoon zeer van nut zijn.
Trouwens het is van belang, nu wij eenmaal een telefoonnet
hebben, om langzamerhand te krijgen een verbinding met
alle gemeentegebouwen. De meeste van deze gebouwen zijn
op het oogenblik alle aangesloten, b.v. de Bank van Leening,
de Stedelijke Werkinrichting, de stadsapotheek enz. Men zou
kunnen vragenwaarvoor is het nü noodig, dat deze inrich
tingen zijn aangesloten? Omdat het in het algemeen voor
gemeentelijke gebouwen wenschelijk is, dat zij contact hebben
met het stadhuis. Zoo is het ook het geval met de scholen.
Toen ik tijdelijk Wethouder van Onderwijs was, heb ik zelf
het groote ongerief ondervonden, dat de scholen niet tele
fonisch zijn verbonden. Over allerlei dingen moest gecorres
pondeerd en geconfereerd worden, wat in een oogenblik per
telefoon zou zijn afgehandeld. De telefonische aansluiting van
alle gemeentelijke gebouwen acht ik een eisch des tijds.
Men zou dus op het oogenblik slechts de drie genoemde
scholen kunnen aansluiten en dan kunnen de heeren later
beslissen of zij onderscheid willen maken, wanneer wij met
een voorstel voor de andere scholen komen. Burgemeester en
Wethouders meenden echter in deze geen onderscheid te
moeten maken. Die zijn dus democratischer dan de heer
Fokker.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik begrijp eigenlijk niet
goed, dat men op deze handelwijze van Burgemeester en Wet
houders nog aanmerking heeft gemaakt, want feitelijk had
die aansluiting al veel eerder moeten plaats hebben. Hoeveel
tijdverlies voorkomt men daardoor nietHoeveel tijd verliezen
de hoofden niet door schriftelijke besprekingen met de ouders,
die nu aan het onderwijs ten goede kan komen. Hoeveel tijd
wordt er ook aan de boden van het stadhuis bespaard, daar
zij anders naar de scholen moeten loopen en nu hun tijd aan
andere bezigheden kunnen wijden. Een dergelijke telefoon
verbinding wint zooveel tijd uit, dat ik niet begrijp, dat ze
niet eerder tot stand gekomen is.
De heer Fokker. M. d. V. De heer van der Lip heelt tot
mijn verbazing deze vraag beantwoord, omdat hij van den
zomer, toen hij tijdelijk de functie van Wethouder van On
derwijs heeft waargenomen, een dergelijke aansluiting zoo
nuttig zou gevonden hebben.
Verder zegt de heer van der Lip, dat Burgemeester en
Wethouders democratischer zijn in deze dan ik, want zij ma
ken geen onderscheid tusschen de scholen. Dat heb ik echter
ook niet gedaan. Ik heb alleen gezegd, dat het zeer weinig
democratisch argument, dat in de secties is gebruikt, dat die
aansluiting zoo gemakkelijk was voor de ouders van de leer
lingen zeker niet opging voor de 3e en 4e klasse scholen, die
ik ook onder dit voorstel zie begrepen. De heer van der Lip
kan nu wel zeggen en dit is een handige manier om het
voorstel te verdedigen het gaat hier maar over drie scho
len, maar mijn inziens ging het hier over alle scholen, want
het is volgens de woorden van Burgemeester en Wethouders
een begin van aansluiting van alle lagere scholen aan het
telefoonnet. Wanneer dit volgnummer op die toelichting aan
genomen wordt, dan komen Burgemeester en Wethouders
het volgend jaar met een voorstel om alle scholen aan te
sluiten, en dan zal er worden gezegdtoen heeft men er zich
in 1916 niet tegen verzet en toen is het besluit genomen om
achtereenvolgens alle scholen aan te sluiten. En juist daar
zou ik tegen willen opkomen. Mijns inziens geldt het argument
van den Wethouder niet voor de scholen derde en vierde
klasse. En wat die andere scholen aangaat, kan ik mij niet
begrijpen, dat de hoofden er prijs op stellen een telefoon te
hebben. De telefoon zal dienen om het schoolhoofd op te doen
bellen door ouders en dezen dus uit zijn werk te halen. Het
schoolhoofd moet ambulant zijn volgens Burgemeester en
en Wethouders, en toe kunnen zien op de onderwijzers. En
nu zal hij telkens worden opgebeld, de ouders lezen ook wat
hier door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, tenzij
men misschien van plan is om speciaal voor de telefoon een
kweekeling aan te stellen. Dan kost het nog meer.
Het is mogelijk, dat de telefoon van eenig nut zal zijn voor
het contact met het stadhuis, maar er is nog wel een ander
middel om dat contact tot stand te brengen dan door aan
sluiting aan den telefoon. Ik blijf van oordeel, dat ik den aan
leg van den telefoon niet noodzakelijk acht. Daarom zou ik
willen voorstellen om deze post met ƒ70.te verminderen
met de bedoeling om dan de jongensschool eerste en tweede
klasse niet aan te sluiten.
De Voorzitter. Ik waarschuw U, dat wanneer Uw amen
dement niet intijds is ingediend, het niet in stemming zal
kunnen worden gebracht.
De heer Pera. Het is in het algemeen waar, dat de ver
schillende dingen, die tot stand worden gebracht, haar voor
en tegen hebben. De heer van der Lip heeft nu gezegd, dat
het wel eens gemakkelijk is een telefoon te bezitten op school.
Het komt mij echter voor, dat de nadeelen de voordeelen
overtreffen. Men hoort er toch menigmaal over klagen door
menschen, die een telefoon hebben, dat zij voor allerlei neste-
rijen worden opgebeld. Een telefoon geeft heel wat werk en
is allesbehalve pleizierig. Ik ben van meening, dat een tele
foon op school, waarvan ook de ouders gebruik kunnen maken,
tot nadeel van het onderwijs zal zijn en dat het daarom niet
gewenscht is dien weg in te slaan. Ik geloof, dat dit eene
instelling zal worden, waar men later berouw over zal ge
voelen er mede te zijn begonnen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik verbaas er mij over,
dat over dit onderwerp zoo'n uitvoerig debat wordt gehouden.
Het systeem is natuurlijk, zooals ik reeds zei, om alle ge
meentegebouwen aan den telefoon aan te sluiten. Ik heb zoo
even verschillende voorbeelden genoemd van gebouwen die
reeds een telefoon hebben. Waarom is wel de stedelijke werk
inrichting aangesloten? Zou dit van meer nut zijn dan de
aansluiting van de scholen aan het telefoonnet? Beweerd
wordt, dat de schoolhoofden er veel last van zullen onder
vinden. Ik acht dit een ouderwetsch argument. Op het
Gymnasium is ook een telefoon en ik heb nog nooit klachten
vernomen, omtrent misbruik dat er door de ouders van zou
worden gemaakt. En wanneer het daar kan en op de Hoogere
Burgerschool voor Jongens en Meisjes, waarom zou het dan
niet kunnen op de scholen van de heeren van Wamelen
en Hibma?
De Voorzitter. Ik ontvang van den heer Fokker een amen
dement, luidende:
»Ondergeteekende heeft de eer volgnummer 128 te vermin
deren met 70.(telefoonaansluiting jongensschool le klasse
en jongensschool 2e klasse)".
Zouden wij nu niet tot een overeenkomst kunnen geraken,
wanneer Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij dit
voorstel doen afscheiden van de toelichting. Zoodat vervalt
de clausule over de aansluiting van alle gemeentescholen.
Dan blijft het voorstel gelijk door den heer van der Lip is
gezegd, bepaald tot den aanleg van een telefoon op de Hoogere
Burgerschool voor meisjes en de scholen eerste en tweede
klasse voor jongens.
Dit prejudiceert dus niet op de verdere uitbreiding van
alle scholen, wanneer de quaestie op het oogenblik tot deze
drie scholen wordt gelimiteerd.
De heeren Fokker' en Sijtsma hebben gesproken over het
rustige werken van de hoofden. Zouden de heeren Sijtsma
en Fokker dan niet willen voorstellen, of bij mij de telefoon
ook maar werd afgebroken Ik meen toch ook nog al iets
aan mijn hoofd te hebben. De heer Fokker heeft ook een telefoon
en hij zou ook moeilijk zonder telefoon kunnen. Dat acht ik
geen argumenten tegen die aansluiting. Ik geloof, dat de
heer van der Lip het juist heeft uitgedrukt door te zeggen,
dat de telefoonaansluiting van alle groote gemeentelijke ge
bouwen nu eenmaal is een eisch des tijds.
Door de heeren Fokker en Sijtsma is de quaestie van het
ambulantisme weder een beetje verward met het telefonisme.
De heer Fokker vond het argument van den Wethouder,
dat de ouders van de kinderen de hoofden dan zouden kunnen
opbellen zoo verkeerd, dat hij daarvan in het verslag geen
melding heeft gemaakt. Het is ook niet te ontkennen, dat
het hoofd op die manier zoo gemakkelijk met zijn vrouw
kan telefoneeren, maar daar is niets aan te doen. Daarom
hebben Burgemeester en Wethouders het niet voorgesteld.
Zij meenden echter, dat een dergelijke telefonische aansluiting