MAANDAG 30 OCTOBER 1916. 185 niet zooals de heer Fokker wil: eerst een verhooging en dan kijken of men met dat salaris niet meer arbeidspraestatie kan vergen. Doch wanneer men een andere indeeling van den arbeid heeft en het kost de heeren meer tijd dan waarop de gemeente voor dit salaris aanspraak mag maken, dan zal de Raad naar ik geloof wel mede kunnen gaan met een ver hooging van salaris en misschien zelfs met een voorstel tot pensionneering, dat ook nu reeds is aangeroerd, maar dat ik voor het oogenblik nog geenszins urgent acht. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil even constateeren, dat ik niet bekeerd ben in mijn opvatting door de paar woorden, die de geachte Wethouder van Onderwijs over het ambulan- tisme heeft gezegd en evenmin door de enkele zinsneden, die de heer van Hamel heeft voorgelezen uit het rapport van de Plaatselijke Schoolcommissie. Ik kan dus niet beloven, dat ik de zaak hierbij zal laten rusten. Ik zal de quaestie nu niet verder bespreken, maar mocht te zijner tijd de zaak hier weer komen, dan zal ik met anderen weder probeeren de afschaffing van het ambulantisme er door te krijgen, in het vertrouwen daarmede te handelen in het belang van het onderwijs en van de gemeente. De heer Fokker M. d. V. Vóórdat de heer van Hamel aan het woord was, heeft de Burgemeester zich bereid verklaard om aan den Raad mededeeling te doen van het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie over het ambulantisme. Daarna heeft de heer van Hamel dat advies gedeeltelijk voorgelezen. Is dat nu geweest een gevolggeven aan die bereidsverklaring en krijgen wij nu van dat advies niet meer te hooren? Kan dat niet in de Leeskamer ter inzage worden gelegd. De Voorzitter. Ons College heeft geen bezwaar om dat advies in de Leeskamer ter inzage van de leden te leggen. De heer Fokker. M. d.V. Sprekende over de quaestie van het ambulantisme zou ik gaarne den heer Pera nog even op mijn weg willen ontmoeten. De heer Pera heeft zooeven gezegd, dat het een dwaasheid zou zijn om op alle scholen aan de hoofden een klas te geven. Maar daar is met geen woord over gesproken, Mijnheer de Voorzitter! De heer Pera vecht tegen windmolens. Wanneer de heer Pera zich de moeite zou willen getroosten om het sectieverslag goed te lezen, dan zou hij kunnen lezen, dat door het lid gevraagd werd om op enkele scholen aan de hoofden een klas te geven, wat volstrekt niet bewijst, dat men aan de hoofden van de groote scholen een klas zou willen geven. Er is daarbij alleen gedacht aan enkele scholen. De Voorzitter. Alvorens de algemeene beschouwingen te sluiten, wil ik nog iets zeggen. Men zou na hetgeen door den heer Briët is besproken, kunnen denken, dat Burgemeester en Wethouders pessimistisch gestemd waren. Dat is toch niet het geval. Iedere stad heeft haar eigen karakter. Leiden is een industriestad, maar haar bloei moet zij verkrijgen doordat zij is naast onderwijsstad het middelpunt van deze geheele streek. Maar zal zij dat kunnen zijn, dan is het een voorwaarde, dat de verkeerswegen goed zijn, en dat deze plaats geschikt is voor woonplaats. En wil zij een goede woonplaats zijn, dan moet men hier niet dubbel zooveel belasting behoeven te betalen als in de naburige plaatsen het geval is. Wil men den bloei van Leiden bevorderen, dan moet men zorgen, dat hare financiën in orde zijn. Wanneer ik daar op zie, ja, dan ben ik pessimist. Wanneer men evenwel wil medewerken en behalve uitgeven, ook wil ontvangen, dan geloof ik, dat, wanneer wij, gelet op de aanstaande grens- uitbreiding, van Leiden maken een woonstad, onze gemeente een goede toekomst heeft. Maar dan moet er ook worden samengewerkt en dan moet men niet vragen, wat zijn goede hart zegt, maar dan moet men Leiden abstract beschouwen als degene aan wie men zijn liefde heeft verpand, en dan moet het niet de bedoeling zijn om uitsluitend een bepaalde categorie ter wille te zijn. De algemeene beschouwingen worden gesloten. (De heer Reimeringer is inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter. Thans komen het eerst in behandeling de Uitgaven. Beraadslaging over volgn. 66. luidende: ^Jaarwedde van den Burgemeesterf 5500. De heer Vergouwen. M. d. V. Worden de jaarwedden van den Burgemeester en den Secretaris niet verhoogd? De Voorzitter. Dat komt van zelf aan de orde. Daarvoor is de postOnvoorzien. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 66 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 67 tot en met 81 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 82 luidende: i>Kosten van aan plakken en omroepen. f 625. De heer Tepe. M. d. V. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de door een lid gestelde vraag waarom de gemeentelijke publicaties uitsluitend in het Leidsch Dagblad geschieden, komt mij weinig bevredigend voor. Ik zal niet in herhaling treden door te zeggen, dat Burgemeester en Wet houders hebben ge»kir"d. Laat ik een ander woord gebruiken en zeggen, dat Burgemeester en Wethouders zich met een Jantje van Leiden van deze vraag hebben afgemaakt. Het antwoord komt hierop neer, dat Burgemeester en Wet houders mededeelen, hoe de toestand op het oogenblik is en daaruit de conclusie trekken, dat uit den aard der zaak volgt, dat dergelijke publicaties slechts in één blad worden geplaatst. Die conclusie lijkt mij niet alleen oppervlakkig maar boven dien onjuist, en daarom wensch ik aan Burgemeester en Wet houders de vraag te stellenWat is de bedoeling van het publiceeren van alle mogelijke besluiten, voorschriften, maat regelen door de gemeente genomen? Toch zeker geen andere, dan dat deze zooveel mogelijk ter kennis van het publiek worden gebracht. Toen er in Leiden nog slechts één dagblad werd gelezen, kon men uit den aard der zaak concludeeren, dat in dat blad werd gepubliceerd. Mijnheer de Voorzitter. Op het oogenblik zijn er echter twee groote bladen, die beide een belangrijken lezerskring hebben. Een belangrijke publicatie, waarvan het gewenscht zou zijn, dat alle Leidenaars haar lezen, zou dus moeten worden geplaatst in beide bladen. Nu is de ervaring, die ik heb opgedaan in mijn bemoeiingen met het Steuncomité en andere commissies, en al degenen met wie ik het genoegen had daarin samen te werken, zullen dit beamen, dat de Leidsche Courant steeds ten volle bereid was om dergelijke publicatiën zonder ver goeding over te nemen in tegenstelling met het Leidsch Dag blad, waarbij ik een dergelijke welwillendheid niet altijd kon constateeren. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet, dat wij dit feit niet als argument mogen laten gelden voor het ant woord van Burgemeester en Wethouders, dat uit den aard der zaak officieële publicaties slechts in één dagblad worden geplaatst. Er komt nog iets bijDergelijke publicaties zijn van verschillenden aard. Er zijn publicaties, die in het belang moeten worden geacht van de lezers en wanneer dit het geval is, zal de krant in quaestie dergelijke publicaties overnemen. Ik geloof, dat de Leidsche Courant, zonder verder iets af te willen dingen op haar welwillendheid, bij het opnemen van die categorie van publicaties is uitgegaan van de gedachte, dat deze publicaties in het belang waren van haar lezers en niet zoozeer in het belang der gemeente. Er is echter ook een andere categorie van publicatiën, die meer in het belang der gemeente kunnen worden geacht, die, wanneer zij slechts aan één blad tegen betaling ter plaatsing worden aangeboden, niet ter kennis komen van alle ingezetenen. Zoo zou in de Leidsche Courant bijv. niet worden opgenomen het recht van ver goeding voor militairen en de verzoeken van Burgemeester en Wethouders om de belasting in eens te betalen en niet te wachten totdat er een waarschuwing komt. Dergelijke publicatiën worden alleen tegen betaling aangeboden aan het Leidsch Dagblad. Ik kan mij dus in het geheel niet vereenigen met de conclusie, dat dergelijke publicatiën uit den aard dei- zaak slechts aan één blad moeten worden aangeboden, die Burgemeester en Wethouders er toe heeft geleid om in deze aan het Leidsch Dagblad de voorkeur te geven. De heer Pera. M. d. V. Laat ik omtrent deze aangelegen heid even in het verleden mogen terugtreden In Leiden heeft vroeger een blad bestaan onder den naamDe Leidsche Courant, waarin ons gemeentebestuur de bekendmakingen deed opnemen, waartoe het volgens de Wet verplicht was. De opkomst van het Leidsch Dagblad, dat langzamerhand het lezend publiek tot zich trok, heeft ten gevolge gehad, dat de Leidsche Courant jaren lang een kwijnend bestaan heeft geleid en eindelijk den strijd moest opgeven. Ten allen tijde had echter het Leidsch Dagblad de bekendmakingen van het gemeentebestuur mede in haar kolommen opgenomen, zonder er voor betaald te worden. Toen het gemeentebestuur voor zijn bekendmakingen een andere courant moest hebben was het Leidsel) Dagblad van zelf daarvoor aangewezen. Voor de wenschelijkheid om de publicatiën ook in de tweede courant te plaatsen is zeker iets te zeggen, omdat er zijn, die wel de Leidsche Courant, later weer in 't licht verschenen, lezen, en niet het Leidsch Dagblad. Ik zou deze quaestie echter op het oogenblik aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders willen overlaten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 17