122
mededeeling te doen van de te dézer zake tot Hare Majesteit
de Koningin gerichte adressen.
De Commissie van Beheer,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
J. Draaijer, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 233. Leiden, 7 November 1916.
Met het in nevensgaand schrijven van Commissarissen der
Stedelijke Fabrieken van Gas- en Electriciteit vervatte voor
stel tot aankoop van een terrein en een oud pakhuis, gren
zende aan het terrein der Stedelijke Lichtfabrieken en toebe-
hoorende aan de erven Wed. H. A. Schmier, ten behoeve
van de gasfabriek, kan ons College zich volkomen ver
eenigen.
Onder verwijzing naar dat schrijven geven wij Uwe Ver
gadering mitsdien in overweging
1°. te besluiten tot den aankoop van het westelijk gedeelte
van het perceel, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie B,
No. 2083, ter grootte van 450 a 500 M2., op de situatie rood
omraamd, voor den prijs van f 10.per M2, en van het
perceel Sectie B, No. 628, ter grootte van 53 M2., op de
situatie groen omraamd, voor den prijs van f 900.—
2°. te besluiten, dat de voor den sub 1°. bedoelden aan
koop bestede bedragen, vermeerderd met de kosten van
overdracht, zullen worden beschouwd als te zijn verstrekt
tot aanvulling van het aanleg- en uitbreidingskapitaal der
gasfabriek, een en ander onder bepaling, dat met inacht
neming van Uw besluit van 6 November 1913 (Ingek. stukken
No. 288) in zake de door de gemeentebedrijven verschuldigde
rente voor de aan hen verstrekte kapitalen, zoolang de ge
meente daarvoor nog geen vaste leening heeft aangegaan,
jaarlijks door de fabriek aan de gemeente zal worden betaald
4| rente van de door haar geleende kapitalen, terwijl
geene aflossing zal plaats hebben;
3°. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overge-
legden suppletoiren begrootingsstaat, groot f 6114.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 6 November 1916.
Zooals U bekend is, kan over de door de gemeente ten
behoeve der Lichtfabrieken aangekochte kerkhoven gedurende
een reeks van jaren nog niet worden beschikt.
Aangezien vooral door de aan de Fabrieken opgedragen
brandstofdistributie meerder opslagterrein noodig is, heeft de
Directeur over de huur van een terrein grenzende aan het
terrein der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit,
onderhandeld.
Om dit terrein geschikt te maken zou een zich daarop
bevindend oud gebouw afgebroken moeten worden, waartegen
de eigenaar bezwaar heeft. Echter is deze bereid het terrein,
groot 450 a 500 M2., benevens een daaraan grenzend oud
pakhuis groot 53 M2. te verkoopen, eerstgenoemd tegen f 10.
per M2., laatstgenoemd tegen totaal f 900.—.
Ofschoon de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit
deze terreinen nog wel niet dadelijk voor hun eigenlijk bedrijf
noodig hebben, is bij ons toch de vraag gerezen, of het niet
wenschelijk ware tot aankoop van deze perceelen, die onmid
dellijk aan het terrein der Stedelijke Fabrieken van Gas en
Electriciteit grenzen, over te gaan.
Worden de terreinen gehuurd, dan vereischt het voor op
slagruimte in orde brengen aanmerkelijke kosten, die na
afloop van de huur verloren zijn, nog afgezien van de kosten,
die dan weer moeten worden gemaakt om de terreinen in
den oorspronkelijken toestand weer aan den eigenaar op te
leveren.
Aangezien de gevraagde prijs ons in verband met het boven
genoemde niet onaannemelijk voorkomt en reeds meerdere
malen gebleken is, dat terreinen, die aanvankelijk voor de
fabrieken niet noodig werden geacht, toch later aangekocht
moesten worden, meenen wij U in overweging te moeten
geven den Raad voor te stellen
a. het westelijk gedeelte van het perceel Sectie B No. 2083
ter grootte van 450 a 500 M2. tegen f 10.per M2. en per
ceel Sectie B No. 628 ter grootte van 53 M2. tegen f 900.
aan te koopen.
Beide perceelen zijn eigendom van den heer H. A. Schmier
en op bijlage dezes omraamd aangegeven.
b. dezen aankoop te doen geschieden ten behoeve van de
Gasfabriek.
c. de voor dezen aankoop bestede bedragen, vermeerderd
met de kosten van overdracht te beschouwen als te zijn
verstrekt tot aanvulling van het aanleg- en uitbreidingskapitaal
der Gasfabriek en van deze kapitalen jaarlijks door de fabriek
4.5 rente te doen betalen, terwijl aflossing niet zal plaats
vinden. Alles met inachtneming van het Raadsbesluit van
6 November 1913, inzake de door de gemeentebedrijven ver
schuldigde rente voor de aan hen verstrekte kapitalen, zoo
lang de gemeente daarvoor nog geen vaste leening heeft
aangegaan.
De onaflosbaarheid van het kapitaal is in overeenstemming
met art. 25 van de Verordening, houdende reglement op het
beheer en bestuur der Stedelijke fabrieken van Gas en Elec
triciteit, in welk artikel is bepaald, dat de aflossingstermijn
zooveel mogelijk in overeenstemming moet zijn met den
termijn van afschrijving van de aan te schaffen bezitting.
Aangezien wegens de steeds stijgende waarde van den
grond hierop bij de Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec
triciteit niet wordt afgeschreven, is dus ten behoeve van
bovengenoemden aankoop onaflosbaar kapitaal te verstrekken.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
J. Draaijer, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.