162
DONDERDAG 19 OCTOBER 1916.
Het gewijzigd amendement van den heer Fokker, in
stemming gebracht, wordt verworpen met 17 tegen 8
stemmen.
Tegen stemmen de heerenvan der Eist, Tepe, Hperes,
Zwiers, van Tol, Hartevelt, de Boer, van Hamel, Bots, Fischer,
van der Lip, Pera, van der Pot, Briët, Timp, Vergouwen en
A. Mulder.
Vóór stemmen de heeren: van Romburgh, J. P. Mulder,
Botermans, Hoogenboom, Fabius, Fokker, Huurman en Sijtsma.
De heer Briët. M. d. V. Nog een korte vraag naar aan
leiding van het laatste lid van artikel 5. Dit luidt: De bezol
diging van den Directeur wordt geregeld door den Raad
die van het overige personeel door Burgemeester en Wet
houders, met inachtneming van een maximum van 20.
per week per persoon." Nu zegt artikel 136 van de Gemeentewet,
dat de bezoldiging van alle ambtenaren in dienst der ge
meente moet worden geregeld door den Raad. Meenen nu
Burgemeester en Wethouders, dat aan dit artikel van de
Gemeentewet is voldaan, indien in overeenstemming met den
Raad het maximum dier bezoldigingen wordt vastgesteld?
Mogen dan volgens Burgemeester en Wethouders de verdere
bijzonderheden overgelaten worden aan het College van Bur
gemeester en Wethouders? Met anderewoorden, zou ik willen
vragenwelke opvatting hebben Burgemeester en Wethouders
in dit geval van artikel 136 vati de Gemeentewet, in verband
met het laatste lid van artikel 5 van deze ontwerpverordening?
De Voorzitter. Ik wensch nu niet in te gaan op het
principe van uitlegging van de Gemeentewet, maar op de
vraag of daaraan is voldaan, moet ik zeer zeker bevestigend
antwoorden. Dit artikel is volkomen in den geest van artikel
136 van de Gemeentewet, dat de Raad de bezoldiging van
de gemeenteambtenaren regelt. De bedoeling van dit artikel,
toen dat indertijd in de Gemeentewet kwam, was dat Burge
meester en Wethouders geen vrienden zouden bevoordeelen
en ik kan den heeren verzekeren, dat ons voorgestelde artikel
5, laatste lid, volkomen die bedoeling weergeeft. Dat men
tegenwoordig die bepaling van de Gemeentewet wel eens
anders gebruikt en zegt, dat ook het minimumloon door den
Raad moet worden vastgesteld, is iets anders. Dat kan de
Raad ook doen, maar dat zou ik in dit geval in verband met
den aard van dit bedrijf moeten ontraden. Daar tegen bestaan
nu verschillende bezwaren. Dit is geen geregeld bedrijf en
de praktijk moet hier een massa leeren. Zoo heeft men soms
maar voor een week noodig een persoon, die biljetten rond
brengt. Gaat men nu een minimum vaststellen, dan zou dat
een hoop last geven. De hoofdzaak is, dat er een maximum
is vastgesteld, zoodat de Raad weet, hoever Burgemeester en
Wethouders kunnen gaan. Men kan hier in verband met
den tijdelijken aard van het bedrijf zoo moeielijk nauwgezet
gaan schatten.
In Arnhem heeft men de bepaling, welke door Gedepu
teerde Staten is goedgekeurd, dat de bezoldiging van den
bedrijfsleider en ook van de andere ambtenaren door Burge
meester en Wethouders wordt geregeld. Het maximum is
daar bepaald op 125.per maand en per persoon. Mij
lijkt het praktischer, wanneer de vaststelling van het trak
tement van den Directeur wordt overgelaten aan den Raad,
terwijl dan voor de andere ambtenaren een maximum kan
worden vastgesteld van 20.— per week. Wanneer de Raad
dit maximum wil verhoogen, dan ^heb ik hiertegen in het
geheel geen bezwaar.
De heer Briët. M. d. "V. Ik dank U voor Uwe inlichting.
Het was mijne bedoeling niet een ander voorstel te doen. Ik
wilde slechts Uwe meening hooren over art. 136 van de
Gemeentewet.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben er volkomen mede te
vreden, wanneer Burgemeester en Wethouders bij het benoe
men van beambten nooit het maximum op 20.gaan
overschrijden. Maar gesteld, dat het noodzakelijk zal zijn een
onderdirecteur te benoemen, moet men zich dan ook houden
aan dit maximum van ƒ20.—
De Voorzitter. In dat geval zullen wij met een nieuw
voorstel bij den Raad komen.
Wil men het maximum stellen op 25.het is mij goed,
maar men moet wel weten, dat het noodig is, dat er een rem
is. Men zal erkennen, dat, wanneer de Directeur ƒ1500.—
ontvangt, het niet weinig is, wanneer degenen, die onder hem
staan ƒ1050.— salaris ontvangen als maximum.
Mocht men, doordat men anders een zeer voortreffelijk man
zou verliezen, het noodig oordeelen om zoo iemand te sala-
rieeren boven het vastgesteld maximum, dan komen wij een
voudig bij den Raad met een voorstel om het maximum te
willen vaststellen niet op 20.maar op 25.—.
Deze geheele bepaling is slechts bedoeld als een rem.
De bedoeling van art. 136 is, dat de Raad den duim moet
hebben op de geldkist.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 5 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
ongewijzigd aangenomen.
De artikelen 6 en 7 worden zonder beraadslaging of hoof
delijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 8 luidende:
„De uitgaven van het bedrijf bestaan in:
a. de kosten van de waren, die zijn aangekocht of welke
voor de Regeering worden gedistribueerd, voor zoover de
verrekening door bemiddeling van het Gemeentebestuur
plaats heeft
b. de onkosten vallende op den aankoop, den aanvoer, het
onderhoud, den verkoop en de distributie van deze waren;
c. de kosten van huur, inrichting, verwarming, verlichting
en onderhoud van kantoor en bergplaatsen, alsmede de be
zoldiging van het personeel;
d. alle hierboven niet genoemde uitgaven van het bedrijf,
welke rechtstreeks in verband staan met het beschikbaar
stellen van levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen
en huishoudelijke artikelen."
De Voorzitter. Op dit artikel zijn door den heer Fokker
een tweetal amendementen voorgesteld, luidende:
I. »toe te voegen aan art. 8 alinea d.
«alsmede de onkosten, voortvloeiende uit de werkzaamheden
als bedoeld in art. 1 sub C." eri
II. »aan art. 8 een nieuwe zinsnede luidende:
»de reserveering van het voordeelig saldo van het bedrijf
over elk dienstjaar ten behoeve van het volgend dienstjaar."
Wenscht de heer Fokker zijn amendementen nog nader toe
te lichten?
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb gemeend, dat aan art. 8
al. d deze woorden moesten worden toegevoegd, alsmede de
onkosten voortvloeiende uit de werkzaamheden als bedoeld
in art. 1 sub C, waar staat: »de uitvoering van alle maat
regelen, de levensmiddelen voorziening betreffende, ook al gaan
deze niet gepaard met de verstrekking van levensmiddelen
in natura." Mijns inziens wordt hier gesproken van uitgaven,
die niet gerekend kunnen worden te vallen onder art. 8 sub d.
Evenmin zouden zij onder kunnen worden gebracht onder de
uitgaven opgesomd onder de letters a, b en c.
Waar dus in dit artikel niet is voorzien in de uitgaven,
die voortvloeien uit art. 1 sub c, heb ik gemeend deze alinea
aan art. 8 al. d te moeten toevoegen.
Het tweede amendement op art. 8, alsmede dat op art. 9
wordt door mij ingetrokken, aangezien er van een voordeelig
saldo van het bedrijf toch wel geen sprake zal zijn.
De Voorzitter. Aan de orde is dus alleen het vijfde amende
ment van den heer Fokker om aan artikel 8, alinea d toe te
voegen«alsmede de onkosten voortvloeiende uit de werk
zaamheden als bedoeld in artikel 1, sub c." Mijns inziens is
dit amendement overbodig, daar de werkzaamheden, die de
heer Fokker nog bij dit artikel wil voegen, reeds opgesloten
liggen in artikel 8, sub ddat inhoudt alle hierboven niet
genoemde uitgaven van het bedrijf, welke rechtstreeks in
verband staan met het beschikbaar stellen van levensmid
delen, grondstoffen van levensmiddelen en huishoudelijke
artikelen. Na de zinsneden a en b van artikel 8 krijgt men
in d als het ware een algemeene vergaarbak. Nu zie ik niet
in, waarom onder d niet zouden kunnen vallen de niet ge
noemde uitgaven van het bedrijf, welke rechtstreeks in
verband staan met het beschikbaarstellen van levensmiddelen,
grondstoffen van levensmiddelen en andere huishoudelijke
artikelen. Die maatregelen, welke rechtstreeks in verband
met de verstrekking van levensmiddelen staan, kunnen o.a.
ook zijn controlemaatregelen, waarop artikel 1, sub c ook
doelt met de woorden«ook al gaan deze maatregelen niet
gepaard met de verstrekking van levensmiddelen in natura".
Ik heb geen overwegend bezwaar tegen het amendement van
den heer Fokker, maar mijn bedoeling was het artikel zoo
kort mogelijk te maken. Ik meen, dat wij daarin met de
formuleering, die wij gegeven hebben, het best zijn geslaagd.
De heer Fokker. Wanneer Burgemeester en Wethouders
bereid zijn om in artikel 8, laatste lid te lezen: rechtstreeks,
of zijdelings, ben ik bereid mijn amendement in te trekken.
De heer van der Lip. Het eenvoudigst zou dan zijn «recht
streeks" weg te laten.