DONDERDAG 19 OCTOBER 1916.
159
en Wethouders aannemen, omdat het hier gold eene zaak,
waar haast bij was en waarvoor eene bijzondere deskundig
heid op praktisch gebied werd vereischt.
De Voorzitter. Ik geloof wel, dat ik namens Burgemeester
en Wethouders mag zeggen, dat wij het genoemde artikel na
zullen lezen en er over zullen nadenken, met welke uitzon
deringsgevallen het zou kunnen worden uitgebreid. Wij hopen
er voor te zullen zorgen, dat in bet vervolg geene omissies
meer zullen plaats hebben, en de Commissie niet meer zal
worden gepasseerd.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou gaarne een enkele vraag
willen doen. Ik meen, dat ik deze het best bij de algemeene
beschouwingen te berde kan brengen. Ik wil vooraf beginnen
met te zeggen, dat ik er mij niet over gekrenkt heb gevoeld als lid
der Commissie voor de Huishoudelijke verordeningen de veror
dening niet te hebben ontvangen. Toch vind ik het heel eigen
aardig, dat de heer van der Lip zegt: de Commissie moet feitelijk
over alle zaken worden gehoord, terwijl door U wordt gezegd, dat
dit slechts voor zeer weinige het geval is. Er heerscht hieromtrent
dus blijkbaar een misverstand. Laten Burgemeester en Wet
houders hieromtrent tot klaarheid komen. Hier gaat het thans
evenwel niet om. De vraag, die ik wensch te doen, is deze:
Hoe kan worden voorkomen, dat menschen, die niet in Leiden
wonen, van deze regeling zullen profiteeren. Het is misschien
eene vraag, die zeer gemakkelijk te beantwoorden zal zijn;
ik heb het antwoord evenwel niet in de stukken kunnen
lezen. In gemeenteraden in den omtrek heb ik vernomen, dat
deze gemeentebesturen met Burgemeester en Wethouders van
Leiden hebben geconfereerd, en dat het plan bestond, dat die
gemeenten van Leiden uit zouden worden bediend. Misschien
dat dit wel het middel is om te voorkomen, wat ik vrees, dat
anders zal gebeuren, nl. dat de inwoners van Zoeterwoude en
Oegstgeest van de regeling te Leiden zullen profiteeren.
Het heeft mij wel eenigszins verwonderd, dat wij daarom
trent niets hebben vernomen. In Noordwijk bijv. heeft de Burge
meester medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders aldaar
een conferentie hebben gehad met-Burgemeester en Wethou
ders van Leiden en dat men was overeengekomen dat Leiden
er voor de distributie zorgen zou en ik vermoed, dat de andere
gemeenten ook aan Leiden zullen overlaten om voor de Bui
tengemeenten te leveren. Is dit zoo, Mijnheer de Voorzitter?
Ik zou gaarne hieromtrent iets naders vernemen.
De Voorzitter. De quaestie, die de heer Sijtsma aanroert,
houdt niet het minste verband met de verordening, die wij
op het oogenblik in den Raad hebben gebracht. Deze veror
dening beoogt niets anders dan invoering van een eenvoudige
financiëele administratie van het thans reeds bestaande distri
butiebureau. Dat is hoofdzakelijk neergelegd in art. 3, waarin
de inkomsten en uitgaven van het bedrijf worden gescheiden
van de andere gemeentefinanciën. In de tweede plaats beoogt de
voorgestelde verordening een betere controle, want volgens
art. 13 wordt tenminste eenmaal per kwartaal door Burge
meester en Wethouders of door den daartoe door hen aan te
wijzen deskundige, de boeken en de kas opgenomen. Verder
zegt dat artikel, dat van deze opname procesverbaal wordt
opgemaakt, van welk procesverbaal de Directeur een afschrift
ontvangt. Men zou dus eventueel de boeken kunnen laten
controleeren door den ambtenaar van het verificatiebureau,
die hier ook contróleert het Slachthuis, Endegeest, den
Gemeente-ontvanger en de Bank van Leening. Dit zijn dus de
twee voornaamste quaesties, die de verordening regelt.
De vraag van den heer Sijtsma betreft echter iets, dat
geregeld zou moeten worden door een geheel andere veror
dening. Dat zou een verordening moeten zijn krachtens art. 8
van de Distributiewet, welke wet aan Burgemeester en Wet
houders de bevoegdheid verleent, om voor de distributie onder
goedkeuring van den Minister van Landbouw, Handel en
Nijverheid, bepalingen vast te stellen. Over dit artikel is in
de Kamer zooveel te doen geweest, want nu krijgen in plaats
van den Gemeenteraad, Burgemeester en Wethouders straf-
wetgevende bevoegdheid.
Wanneer de omliggende gemeenten niet willen medewerken,
dan zouden Burgemeester en Wethouders een nieuwe veror
dening in het leven moeten roepen met een totaal uitvoer
verbod buiten de gemeente. Al die moeilijkheden zijn een
gevolg van de bepaling, dat de verschillende gemeenten Vio
moeten bijdragen in de kosten van de Distributiewet. Wanneer
men indertijd al die bezwaren vooruit zou hebben gezien,
dan geloof ik, dat deze bepaling niet in de Rijkswetgeving
zou zijn opgenomen. Maar nu staan we er voor en ik geef
toe, dat wij van die bepaling heel wat last zullen hebben.
Men zou de grenzen van de gemeente nu wel kunnen sluiten
door een uitvoerverbod uit te vaardigen, doch dat zou aan
den anderen kant weder de winkeliers benadeelen. Om die
moeilijkheden eens te bespreken heb ik de Burgemeesters
van de omliggende gemeeuten samengeroepen; ik ben echter
nog op antwoord wachtende. Heeft die conferentie tot resul
taat, dat er een contract wordt gesloten met de andere ge
meenten, dan moet het contract in den Raad worden behan
deld. Maar dat is een quaestie, waarmede wij op het oogenblik
niet te maken hebben. Op het oogenblik hebben wij te maken
met een verordening, die niets anders beoogt dan een ver
eenvoudiging in de administratie. Zij is geheel en al een uit
vloeisel van het nieuwe artikel in de Gemeentewet, hetwelk
vergunt, dat een aparte administratie mag worden ingericht
voor de verschillende bedrijven, zooals wij dat b v. reeds
hebben voor het Slachthuis. Vroeger liepen al de posten ten
behoeve van het Slachthuis ook door de rekening en zag
men bij de opbrengst van onroerende goederen bijv. de
opbrengsten van bloed en ijs van het Slachthuis door elkander
vermeld. Toen heeft men de verschillende posten ten behoeve
van het Slachthuis gegroepeerd in een afzonderlijke bedrijfs-
begrooting voor dezen tak van gemeentedienst. Dit is op het
oogenblik nu ook onze bedoeling met de verordening, die wij
nu behandelen ten opzichte van het levensmiddelenbedrijf.
De heer Sijtsma. Ik dank IJ, Mijnheer de Voorzitter, voor
Uw uitvoerige inlichtingen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over artikel 1, luidende:
«Onder «levensmiddelenbedrijf' wordt in deze verordening
verstaan
het aankoopen en weder verkoopen van levensmiddelen,
grondstoffen van levensmiddelen en huishoudelijke artikelen;
de distributie van de door of vanwege de Regeering
beschikbaar gestelde levensmiddelen, grondstoffen van levens
middelen en huishoudelijke artikelen;
c. de uitvoering van alle maatregelen, de levensmiddelen
voorziening betreffende, ook al gaan deze niet gepaard met
de verstrekking van levensmiddelen in natura.
De aan- en verkoop, de distributie van alle verdere maat
regelen betreffende de voorziening van vleesch behooren niet
tot het levensmiddelenbedrijf.
Onder vleesch wordt verstaan: versch en toebereid vleesch
met uitzondering van gesmolten vet."
De Voorzitter. Op dit artikel zijn door den heer Fokker de
volgende amendementen ingediend
«I. Toe te voegen aanArt. 1 sub B.
en van de waren, als bedoeld sub a. krachtens de wet van
3 Augustus Staatsblad 351 in bezit genomen, voorzooverre de
Burgemeester deze distributie aan het bedrijf opdraagt;
II. aan: Art. 1 een slotzinsnede
Onder levensmiddelen zijn begrepen voedingsmiddelen voor
dieren bestemd;"
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb gemeend dit amendement
te moeten voorstellen, omdat de distributie van waren, die
door den Burgemeester ter beschikking van het bedrijf zijn
gesteld, kosten met zich kan brengen en het nu ook uit de
verordening moet blijken, dat die waren ook mogen worden
gedistribueerd ten einde de daarvoor noodige gelden te kun
nen uitgeven en weer in ontvangst te nemen. Mijn voorstel
lijkt mij eene formeele verbetering te zijn.
De Voorzitter. Wordt het eerste amendement van den
heer Fokker ondersteund? Aangezien dit niet het geval is,
maakt het ook geen onderwerp van bespreking uit.
Wenscht de heer Fokker het tweede amendement nog nader
toe te lichten?
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb gemeend dit amendement
te moeten indienen, omdat in dit artikel geen rekening is
gehouden met de mogelijkheid, dat voedingsmiddelen, voor
dieren bestemd, moeten worden gedistribueerd. Dan zou men
zich kunnen afvragenwie moet voor de distributie daar
van zorgen Waar er nu een levensmiddelenbedrijf is tot
stand gekomen en het voor dit bedrijf weinig meer moeite
zal geven, om zich met de distributie van de levensmiddelen
voor dieren te belasten, daar heb ik gemeend deze toevoeging
aan het artikel te moeten voorstellen.
Het tweede amendement wordt voldoende ondersteund en
maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Het komt mij onnoodig voor. Ik vind het
zelfs een groot bezwaar om dit amendement in de verordening
op te nemen, omdat men dan zou komen in tegenspraak
met de Distributiewet. Die wet bestaat uit verschillende
stukken. De eerste 5 artikelen handelen over de plichten van
de gemeente en van den Burgemeester.
Artikel 1 handelt slechts over «levensmiddelen, grondstoffen
yan levensmiddelen, brandstoffen en huishoudelijke artikelen".
Dit geldt dus niet de voedingsmiddelen voor dieren. Daar
wordt eerst in artikel 6 over gesproken. Daarvoor heeft het
gemeentebestuur geene verplichtingen. Die voedingsmiddelen