DINSDAG 5 SEPTEMBER 1916. 143 Burgemeester in onze gemeente. Dat die waardeeririg voor dat ambt blijkt uit een cijfer, dat thans weder hooger is dan in vroegere jaren, is zeker wel voor een groot deel een gevolg van de wijze, waarop de tegenwoordige functionnaris dat ambt hier heeft uitgeoefend en getoond heeft, hoeveel zorg en bekwaamheid er toch werkelijk voor noodig is om in een gemeente, als Leiden thans is, dat ambt goed uit te oefenen. En in dat opzicht is het tot op zekere hoogte een blijk van waardeering tegenover den tegenwoordigen Burgemeester, al is het hoofd-motief, dat wij het in het belang achten van de gemeente, dat het ambt op deze wijze wordt gewaardeerd, dat de jaarwedde op f 6500.wordt vastgesteld. Laat ik er één ding ter vergelijking mogen bijvoegen dit, dat eenigen tijd geleden de jaarwedde van den Burgemeester van Dor drecht op een zelfde bedrag is bepaald. Dordrecht is eene kleinere gemeente en de taak van den Burgemeester van Dordt is dus minder omvangrijk en minder kostbaar dan de taak van Burgemeester van een universiteitsstad als Leiden is. Met dit enkele woord meen ik het eerste punt voldoende te hebben toegelicht. Het tweede voorstel is nog duidelijker. Daar wordt voor gesteld om aan GedeputeerdeStaten te antwoorden, dat men op het verzoek ingaat, evenwel met dit voorbehoud, dat dit bedrag slechts geldt voor den tegenwoordigen titularis en dat, wan neer er eene vacature ontstaat, de Raad zich voorbehoudt de jaarwedde op het oude bedrag terug te brengen. Het was niet absoluut noodig dit voorbehoud te stellen, maar het is niet kwaad om voorzichtig te zijn en voor den Raad voor later de mogelijkheid open te houden op dit besluit terug te komen. Door dit voorbehoud worden Gedeputeerde Staten ge waarschuwd Wij willen het wel doen met het oog op den tegen woordigen titularis, maar later zullen wij er over denken, of het aanvangssalaris niet op een lager bedrag kan worden ge steld.'' In dezen vorm kan het antwoord aan Gedeputeerde Staten aan den tegenwoordigen titularis niet onaangenaam zijn, omdat hieruit spreekt waardeering voor zijn persoon, en eruit blijkt, dat de Raad van meening is, dat na de jaren, dat hij dit ambt heeft waargenomen, het niet meer dan billijk is, dat zijn salaris thans wordt verhoogd. Aan tal van ambtenaren is salarisverhooging bij voorbaat verzekerd op bepaalde tijden. Noch voor den Burgemeester noch voor den Secretaris is dit het geval. Het is dus een grond van billijkheid voor den Raad om op dit oogenblik ook voor den tegenwoordigen titularis bevestigend te antwoorden op de vraag van Gedeputeerde Staten. Dit zijn de motieven, die er ons toe geleid hebben, om dit voorstel aan den Raad te doen. De Voorzitter. Ik ontvang van den heer Aalberse het volgende voorstel, medeonderteekend door de heeren Reime- ringer, Pera en van der Pot: »Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen, dat de Raad besluite aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland te antwoorden 1°. dat de Raad het in het belang der gemeente acht te te zijn, de jaarwedde van den Burgemeester vast te stellen op 6500.en 2°. dat de Raad, wat de jaarwedde van den Gemeente- Secretaris aangaat, zich vereenigt met het gevoelen van Gedeputeerde Staten voor wat betreft den tegenwoordigen titularis, doch zich bij een eventueele vacature, voorbehoudt, hierop nader terug te komen." Waar bet dus door 4 leden is ingediend, maakt het een onderwerp van beraadslaging uit; alleen moet ik met het oog op het reglement vragen, of de Raad goed vindt dit voorstel spoedeischend te verklaren. Wanneer niemand hier tegen is, dan is dus tot dadelijke behandeling besloten. Verlangt nog iemand het woord over dit voorstel? De heer van der Elst. M. d. V. Zooals de heeren weten, is dit voorstel geen verrassing, zoodat ik dan ook kan vol staan met enkele woorden om mijn stem te motiveeren, die tot mijn leedwezen moet zijn tegen dit voorstel. Het spreekt vanzelf, dat dit geen betrekking heeft op de werkzaamheid der beide heeren, die boven mijn lof is verheven, maar ik vind het nu ongeschikt om de traktementen van den Burge meester en den Secretaris te verhoogen. Ook de versche indruk van de begrooting voor 1917 sterkte mij in mijn besluit. Overigens is m.i. veel te zeggen voor hetgeen de heer Aalberse heeft betoogd, maar het lijkt mij nu eenmaal niet het geschikte oogenblik. Wat betreft de traktementsverhooging van den Secretaris, wanneer deze wordt aangenomen, is naar mijne meening daarvan de consequentie, dat ook het traktement van den gemeenteontvanger, den heer Kokxhoorn moet worden verhoogd met hetzelfde bedrag. Deze heeft hier jarenlang de gemeentefmanciën met hart en ziel van den ochtend tot den avond behartigd en men kan dus, wat hem betreft bezwaarlijk, met hetzelfde traktement blijven volstaan. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, zal ik, wanneer dit voorstel mocht worden aangenomen, deze quaestie bij de begrooting opnieuw ter sprake brengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal kunnen volstaan om mij met een enkel woord te verklaren tegen het voorstel van den heer Aalberse. Deze quaestie is, zooals de heer van der Eist terecht opmerkte al reeds vroeger, al is het niet in een open bare vergadering, ter sprake is gekomen. Wanneer ik er toch iets van wil zeggen, verheugt het mij, dat de heer Aalberse de quaestie hier zuiver heeft gesteld door te zeggendat het hier niet om den persoon van den Burgemeester gaat, maar om het ambt. Want in de appreciatie van de verdiensten van den tegenwoordigen Burgemeester wil ik niet onderdoen bij hem en bij anderen die wellicht zich voor de verhooging van f 1000.— zullen verklaren. Ik meen ook, dat wij een uitnemenden Burgemeester hebben, die de taak, die hem is opgedragen en die hij heeft aanvaard, naar eisch vervult en alle eigenschappen bezit, die men kan vergen van het hoofd eener belangrijke gemeente. Wat natuurlijk niet uitsluit dat wij over verschillende zaken met hem van meening kunnen ver schillen. Maar in de eerste plaats geloof ik, dat de tijdsom standigheden ons niet veroorloven om nog verder te gaan dan Gedeputeerde Staten voorstellen. Gedeputeerde Staten hebben bij hun voorstel de kaart van de provincie voor oogen gehad; zij meenen, dat in het kader van de salarissen van Burgemeesters en Secretarissen van andere gemeenten van deze provincie een verhooging van f 500voldoende is. Nu is het best mogelijk, dat f 6000.niet is een bezol diging, die overeenstemt met den aard en de gewichtigheid van dit ambt, maar men moet niet vergeten het mag ouderwets heeten dat men nog altijd het Burgemeesters ambt voor een deel als een eereambt beschouwt en het is maar de quaestie in hoeverre men dat in aanmerking mag nemen. Ik schaar mij in die beoordeeling van het ambt aan de zijde van Gedeputeerde Staten en meen, dat een traktement van 6000.voor dit ambt in Leiden voldoende is. Al wil ik niet zoover gaan als de heer van der Eist, die de heele verhooging thans aan den kant wil zetten. Nu heeft de heer Aalberse een vergelijking gemaakt met de gemeente Dordrecht; maar naar ik meen zijn daar eenige buitengewone omstandigheden aanwezig, die het salaris daar zoo hoog hebben gemaakt, maar wanneer de heer Aalberse dat als voorbeeld neemt, zou ik daartegenover Haarlem kunnen noemen, dat in zielental niet onderdoet voor Leiden en ook niet in beteekenis maar veel rijker is, en waar toch ook het salaris van den Burgemeester ƒ6000.bedraagt. Ik begrijp niet, dat waar ook de heer Aalberse c. s. zelf den persoon van den Bur gemeester uitschakelen, zij toch de jaarwedde voor Leiden hooger willen hebben dan te Haarlem. Om al deze redenen, Mijnheer de Voorzitter, zal ik mij niet kunnen vereenigen met het voorstel van den heer Aalberse, wat aangaat het salaris van den Burgemeester. En wat het salaris van den Secretaris aangaat, herhaal ik, wat ik in geheime zitting heb gezegd, dat ik ook ten opzichte van hem niets anders dan woorden van waardeering kan spreken. Ik geloof, dat wij een zeer ijverigen knappen Secretaris heb ben, maar toch ben ik van meening, dat het tegenwoordige salaris voor dat ambt en onder de tegenwoordige omstan digheden zeer voldoende is. Meermalen hebben we gehoord dat de Secretaris de beschikking heeft over een staf van knappe ambtenaren, die hem dus de taak zeer verlichten. Met het voorstel van Gedeputeerde Staten om de jaarwedde van den Burgemeester te verhoogen met f500 zou ik zijn medegegaan op grond van vergelijkingen met andere gemeen ten, niet evenwel met het verzoek tot verhooging van het salaris van den Secretaris met ƒ500. Ik herhaal ten slotte nog eens, dat ik daarmede niet geacht wil worden de personen der functionarissen minder te achten dan de voorstanders van het voorstel-Aalberse c. s. De heer Fokker. M. d. V. Ik betreur het, dat de heer Aalberse c. s. dit voorstel hebben gedaan en het voorstel betreffende den Burgemeester gekoppeld hebben aan dat omtrent den Secretaris. Mij komt het voor, dat het ambt van Burgemeester van Leiden wel mag worden gehonoreerd met het bedrag dat door den heer Aalberse is voorgesteld. Wat het voorstel omtrent den Secretaris betreft, sta ik op een ander standpunt. Ik vind niet, dat er aanleiding is dit trak tement te verhoogen. Het gaat hier niet om de appreciatie van den persoon van den Secretaris, aan wien lof is toege zwaaid voor de wijze, waarop hij zijne taak vervult, ik vind voor zooveel hulde en lof geen aanleiding en heb ook wel eens eene andere opinie vernomen maar het gaat hier om het ambt. Ik acht een salaris van f 4000.— voldoende, èn voor het ambt èn voor den tegenwoordigen functionnaris, gelet op diens dienstvervulling en dienstjaren, en buitengewone

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 7