104
5. Straffen.
Art. 30.
Wegens het niet-nakomen van de hem opgelegde plichten
of andere vergrijpen, in den dienst begaan, kan de ambte
naar gestraft worden met:
1°. berisping met aanteekening
2°. onthouding van verlofdagen, en bovendien voor zooveel
betreft de brugwachters, onthouding van vrije dagen of op
legging van strafdienst;
3°. schorsing met geheele of gedeeltelijke inhouding van
bezoldiging;
4°. tijdelijke of voortdurende terugstelling naar een lager
bezoldigden rang;
5°. niet-eervol ontslag.
De sub 1°. en 2°. genoemde straften worden opgelegd door
het hoofd van den tak van dienst, waartoe de ambtenaar be
hoort of indien het dezen ambtenaar zelf geldt, door Burge
meester en Wethouders; de straffen genoemd sub 3°., 4°.
en 5°. door Burgemeester en Wethouders, voorzoover het
opleggen van de sub 4°. en 5°, genoemde straffen niet krachtens
wet of verordening.aan den Raad toekomt.
Indien de sub 1°. en 2°. genoemde straffen zijn opgelegd
door het hoofd van den tak van dienst, kan de ambtenaar
binnen vijf dagen, nadat de straf te zijner kennis is gebracht,
daarvan schriftelijk in beroep komen bij Burgemeester en
Wethouders. Een ingesteld beroep schorst de ten uitvoerlegging
der straf.
Het hoofd van den tak van dienst doet van de door hem
en Burgemeester en Wethouders van de door hen of door den
Raad opgelegde straffen aanteekening in een daarvoor voor
iederen tak van dienst afzonderlijk aan te leggen register.
Art. 31.
Indien de straf wordt opgelegd door den Raad of door
Burgemeester en Wethouders, geschiedt dit, bijaldien de
ambtenaar zulks verlangt, niet, alvorens daaromtrent is ge
hoord de commissie van advies, bedoeld bij art. 32.
Burgemeester en Wethouders deelen den ambtenaar schrif
telijk mede, dat het voornemen tot strafoplegging aanwezig
is. Wenscht deze dat de commissie van advies worde gehoord,
dan geeft hij daarvan binnen vijf dagen schriftelijk kennis
aan Burgemeester en Wethouders.
Evenzoo wordt die commissie gehoord, alvorens op een
door den ambtenaar, tegen eeri hem door het hoofd van den
tak van dienst opgelegde straf, ingesteld beroep wordt beslist.
Burgemeester en Wethouders stellen de commissie tot het
uitbrengen van haar advies in de gelegenheid door haar,
zoodra het ingesteld beroep te hunner kennis is gekomen, of
de ambtenaar zijn wensch, dat de commissie van advies zal
worden gehoord, heeft uitgesproken, de stukken te doen toe
komen.
De commissie brengt binnen 14 dagen na ontvangst der
stukken haar advies uit. Deze termijn kan echter eenmaal
met ten hoogste 14 dagen worden verlengd, bijaldien het
onderzoek der commissie niet tijdig is afgeloopen. Zij geeft
dan hiervan kennis aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 32.
De commissie van advies bestaat uit vijf leden. Voor elk
lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.
Een lid, tevens voorzitter der commissie, alsmede zijn
plaatsvervanger, wordt voor den tijd van één jaar door den
Gemeenteraad uit zijn midden benoemd.
Twee leden en hunne plaatsvervangers worden, mede voor
den tijd van één jaar, benoemd door Burgemeester en Wet
houders.
De twee overige leden en hunne plaatsvervangers worden
telkens voor ieder geval afzonderlijk aangewezen door den
ambtenaar, die in beroep komt van de hem opgelegde straf
of voor bestraffing door den Raad of door Burgemeester en
Wethouders in aanmerking komt. De aanwijzing geschiedt in
het geval van art. 31, alinea 2, tegelijk met de kennisgeving,
dat de ambtenaar het hooren van de commissie van advies
verlangt, in het geval van art. 31, alinea 3, tegelijk met de
kennisgeving, dat hij in beroep komt.
Blijft de ambtenaar in gebreke de leden voor de commissie
van advies aan te wijzen, dan geschiedt de aanwijzing door
Burgemeester en Wethouders.
De twee leden, bedoeld in alinea 3 moeten worden gekozen
buiten de ambtenaren der gemeente en buiten de leden van
den Raad, die bedoeld in alinea 4 uit de vaste ambtenaren der
gemeente, aan wie gedurende de laatste 2 jaren geen straf is
opgelegd.
Aan de commissie wordt door Burgemeester en Wethouders
een secretaris toegevoegd.
De wijze, waarop de commissie van advies hare werkzaam
heden uitoefent, wordt geregeld door een reglement van orde,
dat door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld.
Art. 33.
Geene straf wordt uitgesproken, vóórdat de ambtenaar is
gehoord, of althans schriftelijk opgeroepen om gehoord te
'worden, door de macht, die bevoegd is de straf op te leggen.
Indien echter de straf wordt opgelegd door den Gemeenteraad,
heeft het verhoor plaats door Burgemeester en Wethouders,
die daarvan schriftelijk verslag doen aan den Raad.
De uitspraak wordt, met redenen omkleed en schriftelijk,
binnen vijf dagen aan den gestrafte medegedeeld.
6. Overgangsbepalingen.
Art. 34.
Onverminderd de bepaling van art. 26, le lid sub 2°, kun
nen de bij het in werking treden van deze verordening in
functie zijnde ambtenaren, welke alsdan den leeftijd, waarop
zij ingevolge de Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 19i3
voor pensioen in aanmerking komen, reeds hebben bereikt,
alsmede zij, die dezen leeftijd bereiken binnen twee jaren na
die in werking treding, nog twee jaren na dit tijdstip in
dienst blijven.
Art. 35.
De verordeningen, bedoeld bij art. 6 en de instructies, be
doeld bij art. 14 dezer verordening worden binnen den tijd
van één jaar na het in werking treden dezer verordening,
vastgesteld of met de bepalingen dezer verordening in over
eenstemming gebracht.
Art. 36.
Deze verordening treedt in werking op een nader door
Burgemeester en Wethouders vast te stellen dag, doch niet
later dan één jaar na hare vaststelling door den Raad.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.