102 uitgekeerd, tenzij de ambtenaar er de voorkeur aan mocht geven iedere-drie maanden een Vi gedeelte te ontvangen. Voor hen, wier bezoldiging in geld minder dan f 1000. per jaar bedraagt, kan door Burgemeester en Wethouders worden bepaald, dat de bezoldiging wekelijks wordt uit gekeerd. Art. 8. Aan een ambtenaar, aan wien overeenkomstig het advies van zijn geneesheer een verlof wegens ziekte wordt toege staan, wordt dit verlof met behoud van zijn bezoldiging niet langer verleend, dan gedurende twaall achtereenvolgende maanden. Blijkt na het verstrijken der twaalf maanden uit een rapport van den geneesheer, dat de ambtenaar nog niet in staat is zijne werkzaamheden te hervatten, dan kan hem nog voor ten hoogste zes maanden een verlof worden verleend, doch niet dan onder inhouding van de kosten der plaatsvervanging, tot teri hoogste de helft van zijne bezoldiging. Duurt de ziekte ook na den termijn van anderhalf jaar voort, dan kan de ambtenaar alleen in dienst der gemeente blijven onder inhouding van de geheele bezoldiging. Voor hem, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen één maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd is zijne werkzaamheden te verrichten, wordt de tweede ziekte aangemerkt als eene voortzetting van de eerste. De bezoldiging wordt niet uitgekeerd wanneer: a. de ambtenaar de voorschriften van zijn geneesheer niet opvolgt b. de ziekte naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders een gevolg is van drankmisbruik of wangedrag van den ambtenaar. Door het in dit artikel bepaalde wordt geen inbreuk ge maakt op het bepaalde bij art. 2G sub 5. Art. 9. Indien een ambtenaar tengevolge van ziekte zijn betrekking niet of slechts ten deele kan vervullen en die ziekte het gevolg is van een ongeval, dat hem recht geelt op een uit- keering krachtens de Ongevallenwet 1901, wordt het bedrag zijner bezoldiging verminderd met het bedrag dier uitkeering. Indien een ambtenaarwiens werkkring als zoodanig niet in de Ongevallenwet is opgenomen, in en door de uitoefening van zijn dienst een niet aan eigen schuld te wijten ongeval overkomtwaardoor geneeskundige hulp noodig is, worden de kosten daarvan door de gemeente vergoed. Art. 10. Den ambtenaardie ter vervulling van zijn eerste oefening bij de Militie wordt opgeroepenwordt gedurende den daarvoor vastgestelden tijd verlof verleend, met inhouding van zijn bezoldiging. Den ambtenaar, die voor herhalingsoefeningen bij de Militie of Landweer ingevolge de Militiewet of Landweerwet wordt opgeroepen, wordt gedurende den daarvoor vastgestelden tijd verlof verleend met behoud zijner bezoldiging. Ontvangt de ambtenaaf krachtens de Militie- of Landweerwet een ver goeding uit 's Rijks kas, dan wordt de bezoldiging mei het bedrag daarvan verminderd. Indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders aanleiding bestaat tot het vragen eener vergoeding uit 's Rijks kas krachtens de Militie- of Landweerwet, is de ambtenaar verplicht het daartoe strekkend verzoek binnen een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen termijn te doen. Voldoet hij hieraan niet, dan wordt hem gedurende den tijd, dat hij onder de wapenen is, geen bezoldiging uitbetaald. Indien de ambtenaar wegens oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden onder de wapenen wordt ge roepen of langer dan den gewonen tijd onder de wapenen wordt gehouden, treft de Raad een bijzondere regeling. Deze bepalingen vinden overeenkomstige toepassing ten opzichte van den ambtenaar, die bij zijne indiensttreding eene vrijwillige verbintenis bij het reservekader heeft aangegaan, voor den duur dier verbintenis. Het is een ambtenaar niet toegestaan zich onverplicht op eenigerlei wijze aan den militairen dienst te verbinden of zijn verblijf onder de wapenen te verlengen, tenzij hij hiertoe verlof van Burgemeester en Wethouders bekomen hebbe. Art. 11. De ambtenaar, die gedurende meer dan dertig achtereen volgende dagen een hooger bezoldigde vacante betrekking waarneemt, geniet, indien dit voor hem voordeelig is, ge durende den tijd der waarneming de minimum-bezoldiging, verbonden aan die betrekking, met stilstand van eigen wedde. Ingeval van ziekte of ontstentenis van een ambtenaar kan aan hem, die zijne werkzaamheden gedurende dien tijd heeft verricht, door Burgemeester en Wethouders eene geldelijke ver goeding worden toegekend. Art. 12. Bij overlijden van den ambtenaar wordt aan zijn echtgenoot, of bij gebreke van deze, aan zijn bloedverwanten in de neder dalende linie, of als ook deze ontbreken, aan zijn bloedver wanten in de opgaande linie alsnog eene gratificatie uitge keerd ten bedrage van het verschil tusschen de bezoldiging in geld van den overledene en het te verleenen pensioen, be rekend over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene in het genot was van vrije woning, zal het nagelaten gezin nog gedurende zes weken na het overlijden in dat genot blijven of daarvoor een door Burge meester en Wethouders vast te stellen vergoeding ont vangen. Art. 13. Aan een ambtenaar, die anders dan op eigen verzoek of anders dan tengevolge van verhooging of verlaging van rang, verplicht wordt eene hem aangewezen dienstwoning te ver laten, kan door Burgemeester en Wethouders een door hen te bepalen geldelijke vergoeding voor verhuiskosten worden toegekend. 3. Plichten en Rechten. Art. 14. Iedere ambtenaar ontvangt eene instructie. Deze instructie wordt voor de door den Raad benoemde ambtenaren door den Raad, voor de overige ambtenaren door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De instructie regelt naast hetgeen meer in het bijzonder op eene richtige vervulling van de hem opgedragen taak betrekking heeft: 1°. in wiens handen de ambtenaar den in art. 15 bedoelden eed of belofte aflegt; 2°. de dagen en uren, waarop hij zijn gewonen dienst heeft te verrichten, voorzooveel de regeling van den dienst dit toelaat; 3°. het aantal vacantiedagen per jaar, waarop hij recht heeft en door wien de aanwijzing dezer vacantiedagen geschiedt; 4°. wie volgens de bepalingen dezer verordening als hoofd van den tak van dienst te beschouwen is; 5°. indien hij borgtochtplichtig is, den aard en het bedrag van de door hem te stellen zekerheid. Tot wijziging der instructie wondt niet overgegaan, alvorens de ambtenaar daaromtrent is gehoord. Art. 15. De ambtenaar legt bij de aanvaarding van zijne betrekking den eed of de belofte af, dat hij de hem bij zijn instructie en bij deze verordening opgelegde verplichtingen stiptelijk zal naleven. Art. 16. De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding omtrent alle zaken, waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd, of waar omtrent uit den aard der zaak geheimhouding moet worden in acht genomen, met uitzondering van: 1°. datgene, wat hij, desverlangdaan de justitie moet mededeelen 2°. datgene, waaromtrent hem vragen worden gesteld door de commissie van advies, bedoeld in art. 32 of de commissie van advies, bedoeld in het Reglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden; 3°. datgenewaarvoor hij door zijn superieur tegenover be paalde personen van de verplichting wordt ontslagen. Art. 17. De ambtenaar is verplicht zoo noodig andere dan zijne gewone, mits met den aard van zijne werkkring overeen komende, werkzaamheden in dienst der gemeente te verrichten. Art. 18. De ambtenaar is, voorzoover hij niet bepaaldelijk zijne be trekking buiten de gemeente moet uitoefenen, verplicht zijn woonplaats te hebben en feitelijk te wonen in de gemeente Leiden. Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere om standigheden bij uitzondering toestemming verleenen, dat de ambtenaar woonplaats heeft of gedurende korteren of langeren tijd feitelijk woont buiten de gemeente Leiden. Aan deze toe stemming kunnen door Burgemeester en Wethouders voor waarden worden verbonden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 2