130 DONDERDAG 27 JULI 1916. De nog overige plaatsen op die beide scholen werden aan gevuld met leerlingen van de scholen van den heer Hibma en Mej. Renaud, om op die wijze een-behoorlijke verdeeling van de leerlingen over de verschillende scholen te verkrijgen. Voor deze overplaatsing kwamen in aanmerking: 1°. Enkele leerlingen voor wie het door hun ouders ge vraagd was. 2°. De kinderen van ouders die op de genoemde circulaire niets van zich hadden laten hooren en van wie dus mocht worden aangenomen dat zij tegen overplaatsing geen bezwaar hadden. 3°. De buitenleerlingen, tenzij er bijzondere redenen voor niet overplaatsing aanwezig waren. Verder werd nog rekening gehouden met de woonplaats, het al of niet hebben van oudere broers of zusters, die op de scholen konden blijven, en eindelijk ook met de gronden waarmede de ouders hun verzoek tot niet overplaatsing moti veerden. Uit den aard der zaak waren deze gronden van zeer uiteenloopenden aard en kunnen dus hier moeielijk opgesomd worden. Eén willen wij er met name noemen n.l. dat sommige ouders principieele bezwaren deden gelden tegen overplaatsing van hun kinderen naar een gemengde school. Onnoodig op te merken dat, waar verreweg de meeste ouders verlangden hun kinderen te laten blijven op de 2de klasse school voor jongens en die voor meisjes, er niet meer leerlingen zijn overgeplaatst dan met het oog op de ruimte noodzakelijk was. Uit sommige klassen moest een betrek kelijk groot aantal leerlingen overgeplaatst worden, maar uit andere behoefden slechts zeer weinige te vertrekken. Dit kon dus tengevolge hebben dat een leerling naar eene andere school werd overgeplaatst, terwijl een andere leerling die, om zoo te zeggen, vlak naast de eerste woonde, maar tot een andere klasse behoorde, op de school kon blijven. Ten slotte zij nog opgemerkt dit niet in antwoord op maar meer naar aanleiding van de vraag van den heer Sijtsma dat uit het vorenstaande volgt dat het te begrijpen is dat bij enkele ouders de indruk is gevestigd dat met deze over plaatsing ietwat partijdig of willekeurig zou zijn gehandeld. Burgemeester en Wethouders meenen echter uitdrukkelijk te moeten constateeren dat dit geenszins het geval is geweest en dat in deze zeker niet gemakkelijke aangelegenheid in alle opzichten de rechtvaardigheid en billijkheid is betracht en zij kunnen er tot hun voldoening aan toevoegen dat zij meenen dat de vele moeilijkheden, die deze netelige zaak als van zelf met zich bracht, op bevredigende wijze, en voor verreweg het grootste gedeelte ook naar den zin der betrokken ouders, zijn opgelost. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik dank den geachten Wethou der van Onderwijs voor zijne schriftelijke mededeelingen. Ik had eene vergadering bijgewoond, waar heel wat stof is op gejaagd over deze aangelegenheid, waar zelfs gesproken is van willekeur. Ik meende daarom, dat het goed zou zijn, dat daaromtrent door Burgemeester en Wethouders nadere in lichtingen werden verstrekt. En deze inlichtingen hebben mij ten volle bevredigd. Ik denk ook wel, dat door de verspreiding van deze inlichtingen buiten deze zaal hierdoor bevredigd zullen zijn, degenen, die van meening waren, dat hier van willekeur sprake was geweest. Er blijkt uit de mededeelingen, dat al kon men niet alle ouders bevredigen er toch naar gestreefd is dit te doen. Meer mag men niet eischen. De Voorzitter. Ik merk, dat de heeren weinig lust hebben om nu nog in geheime vergadering te gaan. Daarom schors ik thans de vergadering tot hedenavond half negen. Voortzetting van de geschorste zitting des avonds te half negen. Behalve de leden, die in de middagvergadering afwezig waren, zijn thans niet tegenwoordig de heeren Tepe en Sasse. De Voorzitter doet de deuren sluiten. De openbare vergadering wordt na eenigen tijd hervat. Het Voorzitterschap wordt waargenomen door den Wethou der, den heer J. A. Bots. De Voorzitter. Ik stel thans namens Burgemeester en Wet houders aan de orde een spoedeischend voorstel betreffende de herstelling der Stadsgehoorzaal. Kunnen de heeren goed vinden dit dadelijk te behandelen? Zoo ja, dan is daartoe besloten. Het voorstel luidt, dat de Raad een crediet van f 6800 te onzer beschikking zal stellen voor de kosten van herstelling der Stadsgehoorzaal. De heer van Romburgh. M. d. V. In verband met dit voorstel zou ik aan Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven om een contract te sluiten met de electriciteitsfabriek inzake de levering van electrisch licht. Er is n.l. meermalen over geklaagd, dat de prijs van het licht aldaar zeer hoog is en nu de gehoorzaal de concurrentie van bet nieuwe theater aan den Stationsweg krijgt, zou het wenschelijk zijn, dat de gehoorzaal tegen goedkooperen prijs verlichting kon verschaffen aan degenen, die de zaal huren. Daarop is reeds meermalen aangedrongen en het zou nu met het oog op de concurrentie van het nieuwe theater aan den Stationsweg zeker wenschelijk zijn, dat Burgemeester en Wethouders deze zaak eens in overweging namen. De Voorzitter. Ik zou de heeren willen verzoeken om eerst het voorstel van Burgemeester en Wethouders spoed eischend te behandelen. Wat de opmerking van den heer van Romburgh betreft, zou ik hem willen antwoorden, dat deze niet thuis behoort bij dit voorstel, maar het zal zeker bij Burgemeester en Wethouders een punt van overweging uit maken. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Niemand daarna meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. N.B. Buiten de agenda werd nog behandeld: a. Voorstel tot het verleenen van een bijdrage ad f 70. aan de Leidsche Zwemclub in de kosten van een volks zwemfeest. (bl. 129). b. Voorstel tot beschikbaarstelling van f 6800.voor de herstelling van de Stadsgehoorzaal, (bl. 130). Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 14