GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 77 UfGGKOMEN STUKKEN. N°. 162. Leiden, den 13 Juli 1916. Ook dit jaar zal het wederom noodzakelijk zijn de derde klasse van het Gymnasium te splitsen, waarvan het gevolg is dat wederom een tijdelijk leeraar in de wiskunde, het onder wijzend personeel van het Gymnasium zal moeten aanvullen. Het vorig jaar heeft als zoodanig gefungeerd de Heer C. de Jong, doctorandus in de Wis-en Natuurkunde, wonende alhier. Daar diens onderwijs onze tevredenheid heeft weggedragen, hebben wij de eer U voor te stellen den Heer de Jong wederom voor een tijdvak van één jaar, ingaande '1 September a.s., te benoemen tot tijdelijk leeraar in de Wiskunde aan het Gym nasium, en zijne jaarwedde bij zijne benoeming vast te stellen. Het gunstig advies van den Heer Inspecteur der Gymnasia zal Uw College hierbij aantreffen. Namens Curatoren van het Gymnasium, D. C. Hesseling, waarin. Voorzitter. de Jong, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 163. Leiden, 18 Juli 1916. In Uwe Vergadering van den 4en Mei werd, in verband met het aan den heer A. Ingeneeger verleend eervol ontslag, besloten, om aan de H. B. School voor Jongens in den ver volge te verbinden een len amanuensis bij het onderwijs in de natuur- en scheikunde en een 2en amanuensis bij dat onderwijs, met bepaling, dat de 2e amanuensis tevens belast zou zijn met de werkzaamheden van den amanuensis bij het onderwijs in de scheikunde aan het Gymnasium. Ter uitvoering van dat besluit werden door ons sollicitan ten naar bedoelde betrekkingen opgeroepen en wel op de door U mede in die vergadering vastgestelde bezoldigingen. Met verwijzing naar de ter zake door de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en het College van Curatoren van het Gymnasium uitgebrachte adviezen, welke adviezen in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, hebben wij thans de eer U voor de betrekking van len amanuensis bij het onderwijs in de natuur- en scheikunde aan de H. B. School voor Jongens ter benoeming aan te bevelen: J. D. Wilschut, tijdelijk amanuensis aan 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht en voor de betrekking van 2en amanuensis bij dat onderwijs, die tevens belast zal zijn met de werkzaamheden van ama nuensis bij het onderwijs in de scheikunde aan het Gvmnasium: 1°. B. J. Akkerman, tijdelijk amanuensis voor de natuur- en scheikunde aan de H. B. School voor Jongens, te Leiden 2°. H. van den Berg, werkzaam op het Organisch Chemisch laboratorium der Rijks-Universiteit, te Leiden. Tevens geven wij U in overweging om, overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor Toezicht, de benoeming van den len amanuensis voorloopig een tijdelijk karakter te doen dragen en te doen plaats hebben vanaf het tijdstip zijner in functie-treding, nader door ons College te bepalen, tot den len September 1917. Aan den Gemeenteraad. Burg. en VVeth. van Leiden. N°. 164. Leiden, 20 Juli 1916. Zooals Uwe Vergadering bekend is, moet, ingevolge de artt. 3 en 4 der Wet van 5 April 1870 (Staatsblad No. 63), vóór 1 September a.s. door den Gemeenteraad aan den Commis saris der Koningin eene opgave worden ingezonden voor de benoeming van drie leden van het College van Zetters voor 's Rijks directe belastingen, bestaande uit tweemaal zooveel personen als er leden te benoemen zijn. Op den 31 December a.s. moeten volgens den rooster altreden de heeren D. van Lith, J. P. Fontein enB. E. Spijker P.Hzn., die allen herkiesbaar zijn. De heer Spijker wenscht echter, met het oog op zijn minder goeden gezondheidstoestand, niet meer voor eene herbenoeming in aanmerking te komen. In zijne plaats bevelen wij alsnu als No. 1 aan den heer Willem Fontein, die op een vorige opgave als No. 2 werd aanbevolen. Onder aanbieding van onderstaande aanbeveling verzoeken wij U thans tot de vaststelling der opgave over te gaan. Opgave van personen ter benoeming tot Zetter van Rijks directe-belastingen. I. 1°. DIRK VAN LITH, wonende te Leiden, architect, ge boren 10 Maart 1872. 2°. JAN HENDRIK DE JONG, wonende te Leiden, huis schilder, geboren 20 September 1862. IJ. 1°. JOHANNES PAULUS FONTEIN, wonende te Leiden, kruidenier, geboren 11 Maait 1854. 2°. ANTHONY LEENDERT DE VLIEGER, wonende te Leiden, koopman, geboren 8 April 1872. 111. 1°. WILLEM FONTEIN, wonende te Leiden, bouwkun dige, geboren 8 Mei 1864. 2°. MARINUS KOERT, wonende te Leiden, bouwkundige, geboren 19 October 1884. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 165. Leiden, 21 Juli 1916. Onder overlegging van nevensgaand adres van den Voor zitter en den Secretaris van den Ned. Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven (afd. Leiden), waarin zij, in opdracht van eene gemeenschappelijke vergadering van een 10-tal vereenigingen van ambtenaren en werklieden, agenten van politie en brugwachters in dienst der gemeente Leiden, verzoeken niet slechts aan de gehuwden met kinderen, doch aan alle gehuwde beambten en werklieden en bovendien aan de kostwinners en de ongehuwden een toeslag op het loon toe te kennen, tot de bedragen en voor de categorieën, nader in het adres aangegeven, een en ander onder hand having van de regeling, laatstelijk vastgesteld bij raadsbesluit van 18 Mei 1916, indien en voor zoover deze regeling gun stiger is, dan de thans door requestranten gewenschte, zij het ons vergund U spoedshalve reeds thans, zij het ook onge vraagd, ons gevoelen omtrent den in het adres geuiten wensch kenbaar te maken. Eene korte uiteenzetting van den gang van zaken met. be trekking tot het toekennen van een duurtetoeslag op het loon in verband met de buitengewone tijdsomstandigheden, moge hieraan voorafgaan. In ons praeadvies van 31 Maart 1915 (Ingek. Stukken No. 62) gaven wij U in overweging de destijds ingediende verzoeken, om toekenning van een toeslag op de loonen der gemeentewerklieden en beambten niet in te willigen. Wij wezen er toen op, dat, terwijl zeer velen niet alleen hunne inkomsten zagen achteruitgaan of nagenoeg geheel ophouden, doch bovendien getroffen werden door de duurte van de eerste levensbehoeften, de gemeentewerklieden en beambten in het, de omstandigheden in aanmerking genomen, gelukkige geval verkeerden, dat hunne inkomsten onveranderd waren gebleven en dus alleen deelden in het algemeen lijden door de duurte. Een en ander deed ons tot de conclusie komen, dat het geven van een toeslag op het loon in de gegeven omstandigheden eene niet te verdedigen bevoorrechting van eene kleine groep van personen zou zijn, waartoe de Overheid niet hare mede werking mocht verleenen en dit te minder, omdat de toeslag ook zou moeten worden opgebracht door burgers, die naar verhouding er nog slechter aan toe waren, dan de gemeente werklieden en beambten. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vereenigde Uwe Vergadering zich op 8 April 1915 met ons voorstel. Een van de zooeven vermeide conclusie afwijkend stand punt werd door ons College ingenomen in ons praeadvies van 18 November 1915 (Ingek. Stukken No. 222). Door een tweetal omstandigheden was n.l. wijziging geko men in onze in het voorjaar van 1915 uitgesproken meening, dat niet moest worden overgegaan tot het toekennen van een z. g. duurtetoeslag. Vooreerst toch werden in dien tijd, zoo schreven wij in dat praeadvies, behalve door verschillende gemeenten, ook door tal van groote en kleine patroons in de particuliere maatschappij duurtetoeslagen aan hun personeel uitgekeerd tengevolge waarvan bij toekenning van een toeslag van ge meentewege niet meer in dezelfde mate van bevoorrechting van een slechts kleine groep zou kunnen worden gesproken. Doch bovendien moest men ook niet over het hoofd zien den langen duur der abnormale omstandigheden, waardoor zeer vele der eerste levensbehoeften, waaronder niet alleen levens middelen, doch ook de z. g. gebruiksartikelen, als kleeding, schoeisel, de reparatiebenoodigd heden daarvoor, waschberioo- digdheden enz. waren te verstaan, inmiddels belangrijk in prijs waren gestegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 1