DONDERDAG
18 MEI 1916.
De Voorzitter. Misschien wilt U de tweede alinea dan ook
wel wijzigen?
De heer Sijtsma. Die zou ik willen wijzigen in den zin,
zooals U dat verlangt.
De Voorzitter. Dus U wilt haar intrekken?
De heer Sijtsma. Juist!
De Voorzitter. Het voorstel van den heer Sijtsma luidt
thans dus:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen
te besluiten, dat het ontwerp-reglement, regelende de
rechtspositie der gemeente-ambtenaren, zoo spoedig mogelijk
in de afdeelingen van den gemeenteraad worde onderzocht.
Leiden, 4 Mei. K. Sijtsma.
Het voorstel van den heer Sijtsma, zooals het gewijzigd
en nader door hem verklaard is, wordt voldoende gesteund,
zoodat het een onderwerp van beraadslaging uitmaakt.
Het gewijzigd voorstel van den heer Sijtsma wordt daarop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XI. Voorstel
a. tot niet-aanneming van de motie van den heer C. J.
van Tol, inzake de toekenning van een wekelijkschen
geldelijken toeslag aan de laagst bezoldigde gemeente
werklieden
b. tot toekenning van een duurtetoeslag over de maanden
Juni en volgende, aan verschillende categorieën van
beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 110).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Tol. M. d. V. Toen in de vergadering van 6
April het voorstel in behandeling kwam om aan de werk
lieden gedurende de maanden April en Mei den toeslag nog
te verleenen, lag hierin opgesloten de bedoeling om het geven
van den toeslag met Mei te doen eindigen. De werklieden
zouden daarna genoodzaakt zijn om te trachten weer met hun
vroeger loon rond te komen. Naar aanleiding daarvan heb ik
eene motie ingediend om ten minste aan de minst bezoldigde
werklieden ook na Mei een toeslag te verleenen, omdat het
voor hen ondoenlijk is met hun vroeger loon rond te komen.
De toestand is van dien aard, dat het voor hen ondoenlijk is
met hun loon te voorzien in alle behoeften van hun gezin.
Nu zegt men, dat de behoeften in den zomer minder zijn
dan in den winter, maar dit is niet het geval. In de winter
maanden zijn de werklieden meer achteruit gegaan dan men
wel meent. Zij hebben getracht met de toelage, die aan hen
is verstrekt zoo goed mogelijk rond te komen. Maar ondanks
de toelage zijn zij toch nog achteruitgegaan. Men heeft in een
gezin meer noodig dan voedingsmiddelenmen moet zich ook
allerlei huishoudelijke benoodigdheden aanschaffen; men heeft
kleeren noodig en schoenen. In den winter kunnen deze be
noodigdheden niet worden aangeschaft, want daarvoor ont
breekt dan het geld, dus wordt het tot den zomer uitgesteld,
omdat dan het weekloon wat booger is. Het argument, dat
de behoeften in den zomer minder zijn dan die in den winter,
kan derhalve niet gelden.
Te veel waarde wordt er m.i. gehecht aan de loonsverhooging,
die eerst kort geleden in werking is getreden. Die loonsver
hooging was gebaseerd op de toen heerschende omstandig
heden; die omstandigheden zijn thans geheel veranderd. Alles
is duurder geworden, en ik denk niet dat de prijs van de
levensmiddelen en van de andere huishoudelijke artikelen zoo
spoedig lager zal worden. Het loon is dan ook bij verschillende
particuliere bedrijven verhoogd geworden, omdat men heeft
ingezien dat het vroegere loon niet meer toereikend was.
-M.i. moet het weekloon van de gemeente-werklieden worden ver
hoogd, maar om nu niet vooruit te loopen op het voorstel
van de Commissie, die zich bezighoudt met het onderzoek
naar de al of niet noodzakelijkheid van loonsverhooging,
stel ik voor een wekelijkschen toeslag te geven aan de
laagstbezoldigde gemeente-werklieden. Het voorstel van Burge
meester en Wethouders juich ik zeer toe, omdat ook Burge
meester en Wethouders bereid zijn aan de werklieden een duurte
toeslag te verleenenevenwel door de werklieden wordt dit
voorstel minder gewaardeerd, aangezien zij liever eene loonsver
hooging zouden willen ontvangen. De omstandigheden zijn voor
iedereen even benard, onverschillig of men gehuwd is of niet, of
men kinderen heeft of niet. De toestand is van dien aard, dat men
met zijn weekloon niet meer rond kan komen. Ik herhaal:
het voorstel van Burgemeester en Wethouders juich ik toe
en ik ben er ook zeer dankbaar voor, dat zij met dit voorstel
zijn gekomen, al komt het mij voor, dat het voorstel, dat ia
mijn motie is neergelegd, radikaler is. Mijn voorstel zal den
geest, die onder de werklieden heerscht, meer bevredigen.
Men moet zich niet verheelen, dat er onder hen een ontevreden
geest heerscht; en nu zal iedereen het wel met mij eens zijn,
dat het niet is in het belang der gemeente, wanneer een
werkman zijn werk niet doet met hart en ziel. Paarom acht
ik het noodig om de werklieden tevreden te stellen; ik bedoel
niet, dat men maar aan alle eischen moet gaan toegeven,
maar dat men hunne verzoeken moet in overweging nemen
en trachten moet hen te bevredigen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Slechts een enkel woord. Ik ben
altijd van oordeel geweest, dat men aan alle werklieden, die
daarvoor in aanmerking kwamen, zooal geen loonsverhooging,
dan toch eene tegemoetkoming moest geven. Het komt mij
vreemd voor, dat nu de heer van Tol met een dergelijk voor
stel in de vorige vergadering is gekomen, dat hij, toen ik in
denzelfden geest een voorstel deed, niet met mij is mede-
gegaan en dat hij zich toen niet heeft verzet tegen hetgeen
zijn partijgenoot, de heer Aalberse, toen in het midden heeft
gebracht tegen hetzelfde systeemdat hij thans wil zien
gevolgd.
De heer Aalberse heeft gezegd men kan het in de
Handelingen van 2 December 1915 lezen wij moeten het
voorstel van den heer Sijtsma niet aannemen, want de heer
Sijtsma wil de gehuwden zonder kinderen ook toeslag geven
en wanneer wij dat doen, dan maakt de Raad feitelijk uit,
dat de loonen in normale tijden reeds te laag zijn. Naar de
meening van den heer Aalberse was het loon alleen dan vol
doende, wanneer daarvan een gemiddeld, niet te groot gezin,
kan leven. De heer Aalberse wilde toen, evenals Burgemeester
en Wethouders, een kindertoeslag, een heel ander systeem dus
dan hetgeen de heer van Tol thans wil volgen, en toen heeft
de heer van Tol niet alleen zich daar niet tegen verzet, hij
heeft tegen mijn voorstel gestemd; maar hij had toen juist,
wanneer hij indertijd dezelfde gevoelens had gekoesterd als
hij nu heeft, met mijn voorstel moeten medegaan. Nu zou ik
veel voelen voor de motie van den heer van Tol, als zij nog
maar effect kan hebbenmaar wanneer wij zijn motie aan
nemen, dan kunnen wij moeilijk het voorstel van Burgemeester
en Wethouders aannemen en dan zal het nog een heelen tijd
duren, voordat aan het idéé van den heer van Tol uitvoering
kan worden gegeven. Want dan zal eerst nog moeten worden
onderzocht, wie tot de laagst bezoldigde werklieden behooren
en hoe groot het bedrag zal zijn, dat dan zal worden uitgekeerd.
En gedurende al dien tijd hebben de arbeiders dan niets. De heer
van Tol is dus met zijn motie of te vroeg, of te laat. Ik ben
het in dit stadium in het belang der laagstbezoldigden meer
eens met Burgemeester en Wethouders dan met den heer
van Tol. Wij hebben nu eenmaal bet systeem aangenomen
voor den wintertijd en al mogen nu sommige zaken in dezen
zomer duurder zijn geworden dan in den winter, toch deel
ik ook de opvatting van Burgemeester en Wethouders, dat
in den wintertijd de moeielijkheden voor een werkmansgezin
grooter zijn dan in den zomer. Al kan dus het systeem van
Burgemeester en Wethouders mij niet geheel bevredigen,
ik wensch het voorstel toch niet op te offeren voor den vogel
in de lucht, dien de heer van Tol ons voorspiegelt. Daarom,
mijnheer de Voorzitter, hoe ik ook voel voor het beginsel in
de motie van den heer van Tol belichaamd, zal ik niet stemmen
voor zijn motie, maar thans medegaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Tepe. M. d. V. In de zitting van 6 April, toen
door den heer van Tol het voorstel is gedaan, dat thans voor
ons ligt, heb ik verklaard mij waarschijnlijk wel te kunnen
vereenigen met zijn motie en dat ik er eventueel ook voor
zou stemmen. Ik heb dat toen zoo gemotiveerd in die ver
gadering, dat ik van oordeel was, dat wanneer de duurte
toeslag, die liep tot en met de maand Mei, ophield, men den vol
genden toestand zou kunnen krijgen dat zoolang de arbeid van
de Commissie niet verricht was, de mogelijkheid zou kunnen
bestaan, dat de arbeiders een te laag loon zouden ontvangen.
Om die reden, Mijnheer de Voorzitter, namelijk, dat de mogelijk
heid zelfs van een dergelijke onbillijkheid tegenover sommige
catagorieën van arbeiders zou kunnen plaats hebben, heb ik
gemeend mij te moeten verklaren voor het voorstel, dat de
heer van Tol verdedigd heeft.
Nu lees ik in het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders de volgende zinsnede: «Indien men toch besloot tot
»het geven van een loonsverhooging met het oog op de
«buitengewone omstandigheden, dan zou de loonstandaard na
«afloop der abnormale tijden blijken te hoog te zijn opge-
«voerd en zou men dus feitelijk tot loonsverlaging moeten
«overgaan."
Mijnheer de Voorzitter. Die zinsnede is m.i. niet geheel
onaanvechtbaar. Hier wordt uitgegaan van de veronderstelling,