DONDERDAG 4 MEI 1916. 83 den verwacht en deze uitwerking mist het. Ik geloof dus dat het het verstandigst is het artikel onveranderd te laten. De Voorzitter. Ik voel wel iets voor het bezwaar van den heer Briët. Het zal evenwel niet zoo heel gemakkelijk zijn deze moeilijkheid op te lossen. Na den heer van der Pot te hebben gehoord, geloof ik ook wel, dat dit artikel wel in de meest voorkomende gevallen voorziet. Wat wil eigenlijk het woord «samenstelling" zeggen Bij het voorbeeld door U genoemd, heeft men inderdaad te maken met een kwestie van samenstelling. Soda is toch natrium carboriaat en glauberzout is natrium sulfaat. Wij hebben hier dus te doen met eene andere natrium- verbinding. Men kan glauberzout dus best beschouwen als soda van eene ondeugdelijke samenstelling. Er kunnen evenwel gevallen zijn, waar men te maken heeft met stoffen van eene geheel andere samenstelling. Nu is de groote moeilijkheid deze, dat men het zóó uit pluist, dat ten slotte niemand er meer onder valt. Ik ben er niet zoo zeer mede op de hoogte, maar de heeren Zwiers en van Gruting zullen wel toegeven, dat vele artikelen in een analoog geval verkeeren als soda, zoodat kan worden gezegd, dat het artikelen van ondeugdelijke samenstelling zijn als hunne scheikundige verbinding eenigszins afwijkend is. Ten slotte zullen er nog altijd wel eenige elementen in voorkomen, die ook in het onvervalschte artikel voorkomen. Men moet er op rekenen, dat de rechtsspraak op dit punt medewerkt en niet te specifiek is, hetgeen dikwijls het gebrek is van onze rechtsspraak. De heer Briët. M. d. V. Ik ben begonnen te zeggen, dat ik geen bezwaar heb tegen dit voorstel, omdat het zeer zeker een nuttige werking kan hebben. Ik had echter alleen het oog op het geval, dat in de stukken zelf staat vermeld. Ik ben geen leerling van de Hoogere Burgerschool, dat spijt mij anders nooit! maar uit hetgeen U zeide blijkt toch, dat hetgeen de Directeur schreef, niet juist, is; het eene is natrium sul faat en het. andere natrium carbonaat. De Directeur van den keuringsdienst drukt zich dus verkeerd uit door te zeggen, dat het met soda niets anders gemeen heeft dan het uiterlijk aanzien. Uit scheikundig oogpunt is dat minder juist. Ik geef toe, dat het zelden zal voorkomen, dat geheel iets anders wordt verkocht, en dan valt het nog onder de Strafwet. Wanneer krijt wordt verkocht voor meel, valt dat echter niet onder deze verordening, evenmin wanneer glauberzout wordt verkocht voor soda. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof, dat aan de scherp zinnige opmerking van den heer Briët geen waarde kan worden ontzegd. Men moet echter geen slapende honden wakker maken, want straks zal iemand zich voor den Kanton rechter kunnen verdedigen met aanhaling van de woorden van den heer Briët! De Voorzitter. Men kan zich dan ook op mijn woorden beroepen. De heer Fokker. Dan zal moeten blijken, welke woorden in de schaal van .Tustitia het zwaarst wegen. Men zou echter aan het bezwaar van den heer Briët kun nen tegemoetkomen en den overtreder kunnen achterhalen, door in art. 3 der verordening in te voegen de woorden «huishoudelijke artikelen," en achter «aard" «naam", zoodat het bezwaar van den heer Briët zou zijn ondervangen. De Voorzitter. Ik zou het geachte lid der Commissie wil len aanraden, dat amendement niet in te dienen. Art. 3 is het bedrogsartikel, en daarmede moet men in verband met de strafwetgevende bevoegdheid der gemeentebesturen voor zichtig zijn. Wij bereiken voorloopig, wat wij willen bereiken en mocht dat niet gelukken, dan kunnen wij de zaak toch altijd weer ter hand nemen. Het lijkt mij zeer moeilijk, om in een vergadering als deze, specifiek technische dingen te wijzigen. Niets is zoo lastig als het redigeeren van amende menten op een strafverordening. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Eveneens daarop de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming. XXIII. Verordening tot beteugeling van het gebruik van tabak door kinderen. (Zie Ing. St. No. 98). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De Voorzitter. Door den heer van der Lip is op deze ver ordening een amendement ingediend, dat de heeren reeds in druk ontvangen hebben. Het amendement luidt «Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen artikel 1 der door de Commissie voor de Strafverordeningen ontworpen «verordening tot beteugeling van het gebruik van tabak door kinderen" te lezen als volgt: De verkooper van tabaksartikelen of zijn vervanger, die in de uitoefening van het beroep aan een kind beneden de 14 jaren tabak, sigaren ot sigaretten ver koopt, ten geschenke aanbiedt of op eenige andere wijze verstrekt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste tien gulden." Wenscht de heer van der Lip zijn amendement nog nader toe te lichten De heer Fokker. Het is geen amendement; het is een geheel nieuw voorstel. De heer van der Lip. Gij hebt zeer weinig idee van de geheele zaak, mijnheer Fokker. Mijnheer de Voorzitter. Op gezag van menschen, die er over kunnen oordeelen, wil ik gaarne aannemen, dat het rooken door jonge kinderen een bedenkelijken omvang neemt. Ook wil ik wel aannemen, eveneens op gezag van deskun digen, dat het rooken voor kinderen zeer nadeelig is. Desniet tegenstaande is bij mij de vraag gerezen, of het wel wen- schelijk is dat onderwerp al weer bij een strafverordening te gaan regelen. Zooals de heeren nog wel van vroegere gelegenheden zullen weten, ben ik geen vriend van keur- omanie. Er bestaat tegenwoordig eene neiging om alles wat afkeuringswaardig is te gaan reglementeeren. Er wordt eene verordening gemaakt met strafbepalingen en klaar is het. En de vraag die ik deed, is in dit geval des te meer gewet tigd omdat wij met deze verordening een geheel nieuw gebied gaan betreden. Er is tot heden nog maar ééne plaats in ons land, waar eene dergelijke verordening bestaat en die plaats is Velsen. En de verordening, die men daar heeft, gaat nog niet eens zoover als de verordening, die thans hier wordt voorgesteld. En nu leert de ervaring, dat, maakt ééne ge meente zoo'n strafverordening, dan de eene gemeente na de andere volgt. Men vindt het weer eens iets nieuws, waar men b.v. bij de begrooting eens over kan spreken, of het niet wenschelijk zou wezen ook eene dergelijke verordening te maken. Wij hebben het gezien met de verordening op de winkelsluiting. Allerlei kleine gemeenten zelfs zulke, waar haast geen winkels worden aangetroffen, hebben eene ver ordening op de winkelsluiting gemaakt. De Voorzitter. Vergun mij, dat ik U interrumpeer, maar dit zijn algemeene beschouwingen, die U bezig is te houden en daarvoor heeft niemand het woord gevraagd. De heer van der Lip. De algemeene beschouwingen, die ik thans bezig ben te houden, vallen samen met hetgeen ik heb te zeggen tot toelichting van mijn amendement. De Voorzitter. Dit lijkt mij te algemeen. De heer Van der Lip. M. d. V. Ik meen, dat ik het recht heb, bij het artikel ook algemeene beschouwingen te houden, omdat er maar één artikel is. Mijnheer de Voorzitter. Het maken van dergelijke verorde ningen werkt aanstekelijk. Zoo kreeg een der Wethouders al van een kennis uit een kleine plaats een briefkaart, waarop stond Ik heb gelezen, dat ten uwent een verordening op het rooken van kinderen in bewerking is; als die klaar is, moet U mij eens een exem plaar toesturen, dan zullen wij probeeren hier ook zoo'n ver ordening te krijgen. Daar hebt gij het dus al! Door dezen weg op te gaan geven wij dus een voorbeeld, en m.i. geen goed voorbeeld. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb echter niet kunnen besluiten, om het te laten bij een dergelijke oppositie en dan gewoon weg te stemmen tegen de geheele verordening. Ik wil zooveel mogelijk medegaan met het verlangen van de Commissie voor de Strafverordeningen en in hare richting medewerken, maar ik heb inderdaad groot bezwaar tegen den onbescheiden stap, welken de Commissie heeft gedaan. Artikel 1 is mij veel te ruim; pardoes wordt daar iedereen maar strafbaar gesteld, die aan kinderen tabak, sigaren of sigaretten verkoopt, ten geschenke aanbiedt of op eenige wijze verstrekt. Dat gaat mij veel te ver. Naar mijn meening zijn tegen het artikel verschillende bezwaren aan te voeren. In de eerste plaats en dat is de hoofdzaak is mijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 11