57
Leiden, 8 Mei 1916.
Den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende, Mevr. J. Frije—v. d. Laan verzoekt den
Raad, te^en 1 Juni e. k. haar ontslag te willen verleenen uit
de betrekking van Onderwijzeres aan de Openbare Lagere
School 4de klasse No. 2.
Met hoogachting
Uwe dienstwillige dienaresse
J. Frijev. d. Laan.
N°. 115. Leiden, 12 Mei 1916.
In verband met de door den Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel getroffen regeling voor de melkvoor-
ziening in den a.s. zomer en het ter aanvulling van die
regeling door den Burgemeester bepaalde, zooals een en ander
onder dagteekening van 20 Maart j.l. ter algemeene kennis
is gebracht, wordt door bemiddeling van de gemeente Leiden
aan de melkverkoopers alhier een toeslag verleend van 1 cent
per liter melk, welke voor direct verbruik door hen wordt af
geleverd (zie het 2e lid sub 3 der ter visie liggende kennisgeving).
Deze uitkeering wordt echter gegeven voor rekening van de
Besturen der Kaasvereeniging en van de Vereeniging van
Fabrieken van melkproducten (zie het le lid sub 6° van de
kennisgeving).
Nu zoowel de uitkeering van dezen toeslag aan, als de
uitbetaling door de gemeente geschieden, zullen deze over de
gemeentekas moeten loopen en de gelden derhalve in de
begrooting moeten worden opgenomen.
Wat de kosten der van gemeentewege te treffen controle
op de distributie betreft, heeft de Minister bepaald, dat deze
voor de eene helft door de betrokken gemeente en voor de
andere helft door de bovengenoemde vereenigingen moeten
worden gedragen.
Met het oog op het groote belang, dat ook voor Leiden in
een goede en geregelde melkvoorziening gelegen is, meenen
wij dat over dit geldelijk bezwaar moet worden heenge
stapt.
De uit deze contróle voortvloeiende ontvangsten en uitga
ven zullen eveneens in de gemeentebegrooting moeten worden
opgenomen.
Voor den toeslag op de melk waaraan geen geldelijk
nadeel voor de gemeente verbonden is, stellen wij U voor een
bedrag van 70.000 in ontvangst en uitgaaf op de begroo
ting uit te trekken, door verhooging met dit bedrag van de
posten 232 c in uitgaaf en 58 d in ontvang, welke beide posten
betrekking hebben op de boter-, kaas-, melk-, en regeerings-
vet-voorziening. De kosten van de controle zullen vermoede
lijk 200,a 250,— per maand bedragen, van welk bedrag
in ronde som op ƒ2000 te stellen de helft wordt terug
ontvangen. Wij stellen U voor het ten laste van de gemeente
blijvende aandeel in die kosten te vinden door afschrijving
van een bedrag van ƒ1000.— uit den post voor Onvoorziene
Uitgaven op volgn. 232c voornoemd.
De hiertoe strekkende begrootingsregeling wordt U hiernevens
ter vaststelling aangeboden, onder mededeeling, dat ten behoeve
van bovenstaande afschrijving, op den post voor Onvoorziene
Uitgaven nog een bedrag van ƒ26289.658 beschikbaar is.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 116. Leiden, 12 Mei 1916.
De vraag, of eene vischbakkerij onder de Hinderwet valt,
is eenigen tijd geleden voor het Kantongerecht alhier en in
hooger beroep voor de Rechtbank te 's Gravenhage aan de
orde geweest Beslist werd, dat zulks niet het geval is. Ook
onze Commissie deelt deze opvatting.
Een feit blijft echter, dat een vischbakkerij door de onaan
gename en hardnekkige geuren, die zij verspreidt, inderdaad
voor de omwonenden een bron van hinder kan opleveren en
bij de eerstvolgende wijziging van de Hinderwet zullen dan
ook de vischbakkerijen wel in art. 2 dier wet worden opge
nomen.
Intusschen is bij onze Commissie de vraag gerezen, of het
niet gewenscht is bij gemeentelijke verordening de bedoelde
bezwaren thans reeds te ondervangen. En toen bleek, dat
daartoe eene kleine aanvulling van de Bouwverordening vol
doende was, hebben wij gemeend U het onderstaand voorstel
te moeten doen. Ook al mochten later de vischbakkerijen
onder de inrichtingen der Hinderwet worden opgenomen, dan
blijft toch de door ons ontworpen wijziging van de Bouw
verordening door haar algemeen karakter hare waarde behou
den. De wijziging ligt eigenlijk geheel voor de hand.
Art. 63 van de Bouwverordening toch geeft aan Burge
meester en Wethouders de bevoegdheid om aan eigenaars en
gebruikers van gebouwen, die niet onder de Hinderwet val
len, voorzieningen te bevelen, indien uit die gebouwen hin
derlijke rookgassen of dampen zich verwijderen. Hier is blijk
baar alleen sprake van wat met de gezichtsorganen wordt
waargenomen en wordt dus niet voorzien tegen hinder, die
meer in het bijzonder de reukorganen treft. Deze onvolledig
heid hebben wij in ons ontwerp weggenomen, doör het invoe
gen van de woorden «kwalijke geuren". Beide woorden zijn
met zorg door ons gekozen en wij meenen dat zij juist
datgene omvatten, wat noodig en voldoende is om de genoemde
bezwaren tot een minimum te beperken.
Hoewel eerlang een algeheele herziening van de Bouwver
ordening aan de orde zal komen, hebben wij gemeend, dat
de boven aangegeven partieele wijziging urgent genoeg was,
om ze U thans reeds voor te leggen.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen over te gaan
tot de vaststelling van de volgende verordening.
VERORDENING tot wijziging van de Verordening van 12
October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen
en Sloopen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening van
30 April 1914 (Gemeenteblad No. 18).
De aanhef van artikel 63 van bovengenoemde Verordening
wordt gelezen als volgt:
«Wanneer rookgassen, dampen of kwalijke geuren zich
verwijderende enz."
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 117. Leiden, 12 Mei 1916.
De ontwikkeling van het verkeer eischt opheffing van be
lemmeringen. De Overheid heeft tot taak daarbij voor de
publieke veiligheid te waken. Toen rijwielen en automobielen
in zwang kwamen, werd het in den aanvang noodig geacht
het verkeer met deze vervoermiddelen vrij streng te regle
menteeren. Geleidelijk echter zijn de bepalingen milder ge
worden en wie de geschiedenis van de Verordening op het
Rijden nagaat, vindt daarin een beeld van de ontwikkeling
van het verkeer en van de erkenning van de eischen, die het
stelt. En voor de publieke veiligheid behoeft niet meer zoo
zorgvuldig te worden gewaakt, nu men algemeen met rijwiel
en motorrijtuig is vertrouwd geraakt en bij het zich bewegen
over den openbaren weg met de gewijzigde omstandigheden
rekening pleegt te houden.
In de lijn, die er eenige jaren geleden toe leidde, om het
gedurende bepaalde uren van den Zondag geldend verbod van
rij wiel verkeer op eenige Singels op te heffen, ligt het o. i.
ook het Plantsoen thans niet langer des Zondagsmiddags voor
wielrijders gesloten te houden. Wij stellen U derhalve voor
art. 26 der Verordening op het Rijden te doen vervallen.
Voorts meenen wij, dat het niet noodig is de Pelikaanstraat,
de verbindingsweg tusschen Hooigracht en Oude Vest, nog
langer voor het automobielverkeer gesloten te houden. Het
eerste gedeelte dezer straat, tusschen Oude Rijn en Haarlem
merstraat, is niet zeer breed en toch reeds vrij druk, zoo
dat men daar voldoende op zijn hoede is; ook is dit stukje
straat maar zeer kort. Het tweede gedeelte naar de Oude Vest is
breeder en minder druk, zoodat ook hier geen bezwaar tegen
het rijden met aulomobielen behoeft te bestaan. Weliswaar
zijn hier eenige scholen gelegen, doch de daarmede ver
bonden drukte vertoont zich slechts op enkele uren des
daags en wij vertrouwen, dat automobielbestuurders wel
zoo verstandig zullen zijn om dan daar ter plaatse de noo-
dige voorzichtigheid in acht te nemen. Het voordeel voor het
autoverkeer bij de openstelling van de Pelikaanstraat is, dat
groote omwegen, om van de Hooigracht naar de Oude Vest
te komen, niet langer noodig zijn.
Er is ten slotte in de Verordening op het Rijden nog een
lacune, waarop de Heer Ambtenaar van het Openbaar Minis
terie bij het Kantongerecht alhier zoo welwillend was de
aandacht te vestigen. Art. 22 behelst de bepaling, dat ieder
ruiter en bestuurder van een voertuig zich aan de bevelen
EENIG ARTIKEL.