DONDERDAG 6 APRIL 1916. 65 doel roomsche meisjes te beschermen, goede zeden en gods dienstzin te bevorderen. En om dit doel te bereiken heelt men eene school gesticht, ik meen, dat dit zeer goed samen kan gaan. Het is evenwel de vraag, of het niet beter zou zijn om de statuten te veranderen, maar dat is iets, waar-' mede wij ons niet hebben te bemoeien. Vindt de vereeniging, dat dit niet noodig is, dan laat dit Burgemeester en Wet houders koud' wanneer de school slechts voldoet aan de eischen, die wij als nuttig en noodig beschouwen. Over een ding wil ik nog iets zeggen. Er wordt gesproken van godsdienstonderwijs. Maar het spreekt van zelf, dat dit niet verplicht is. Even goed had men kunnen zeggen het onderwijs omvat die en die vakken benevens godsdienstonderwijs te volgen door roomsche meisjes. De heer Sijtsma zegt: Laats ons geen school gaan subsidieeren, die met de gemeenteschool kan concurreeren. Dit vind ik geen systeem. Bijna alle vakonder wijs gaat uit van het particulier initiatief. Mathesis en de Ambachtschool, zij gaan niet van de gemeente uit. De reden waarom wij met dit voorstel zijn gekomen, is wel deze, dat er aan eene dergelijke inrichting behoefte bestaat. Deze school zal een ander soort van leerlingen krijgen dan de school in het Volkshuis, die wel zoo ongeveer eene gemeenteschool is, daar zij geheel vastgekoppeld is aan het openbaar herhalings- omderwijs. De school van de Zita-vereeniging zal nu ook toegankelijk zijn voor anderen, die den cursus in het Volkshuis niet volgen mogen, gelijk dit ook "met het teekenonderwijs met Mathesis en de R. K. Volksbond het geval is. Waar het hier geldt het bevorderen van zulk nuttig onder wijs, daar zijn Burgemeester en Wethouders van meening, dat zij den Raad moeten voorstellen eene subsidie te geven. Wat betreft de opmerking, dat het zou wezen een steunen van sectarisch onderwijs, wijs ik er op, dat de voorwaarden uitdrukkelijk zeggen, dat de school toegankelijk moet zijn voor meisjes van alle gezindten. Bovendien is er een waarborg in het geven van subsidie door Rijk en Provincie. En nu weten de heeren toch zeker wel, dat er een streng Rijkstoezicht is, terwijl de Provincie er een afdeeling ën een specialen ambtenaar voor heeft, die alle scholen nagaat. Daarom komt het mij voor, dat wij deze zaak veilig aan de Provincie kunnen overlaten. Wij kunnen daarvoor geen ambtenaar gaan aanstellendat zou veel te duur worden. Wat dit betreft, kun nen wij gerust op het kompas van de Provincie en het Rijk varen; die gaan werkelijk de zaak goed na en geen enkele van die vakscholen krijgt subsidie, wanneer zij niet voor iedereen toegankelijk is; de heeren kunnen dus gerust zijn op dit punt. Bovendien moet het leerplan nog worden goed gekeurd, en dat zal de Regeering niet goedkeuren, wanneer het niet is in den geest, zooajs wij dat op het oogenblik ver langen, n.l. dat het onderwijs zal worden gegeven aan kin deren van alle gezindten; anders- komt zoo'n inrichting voor subsidie niet in aanmerking. Wanneer de heeren het boekje inzien, waarin alle vak scholen, die gesubsidieerd worden, zijn opgenomen, dan zul len zij daarin opmerken scholen van alle richtingen, mits het onderwijs maar toegankelijk is voor iedereen. Wij zien daarin van alles; evengoed vereenigingen op liberalen voet, als op Katholieken en Christelijken voet, zij worden allen ge lijkelijk gesubsidieerd. Ik geloof dus, dat wij het bezwaar van de heeren van der Eist en Sijtsma kunnen ontgaan door de in het praeadvies genoemde voorwaarden aan het verlee- nen van subsidie te verbinden. Ik zie daarom in dit voorstel geen bezwaar; ik meen dat het zal zijn in het belang van de meisjes uit de volksklasse, die daardoor beter onderwijs zul len krijgen. De heer van der Elst. M. d. V. Ik ben het niet met U eens, dat wij aan het bestuur moeten overlaten om de statuten te veranderen of niet. Ik herhaal, dat wanneer de Raad sub sidie wil verleenen, men weinig heeft aan het huishoudelijk reglement, omdat dit bij elke gelegenheid, door elke leden vergadering met een gewone meerderheid van stemmen kan worden veranderd, maar voor de wijziging van de statuten moet een Koninklijk Besluit daaromtrent worden gepubliceerd in de Staatscourant. Hieruit kan men precies zien, wat het doel der vereeniging is. Het komt mij voor, dat wij bij wijzi ging van de statuten een officieelen waarborg hebben, dat de kinderen van alle gezindten worden toegelaten tot die school. Tegen de subsidie op zich zelf heb ik geen bezwaar, maar ik meen, dat het op den weg van Burgemeester en Wethouders ligt om aan de vereeniging mede te deelen, welk bezwaar er is geopperd. Er is nog best gelegenheid om de statuten te veranderen, want de subsidie zou pas ingaan met 1 Ja nuari 1917. De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van een opmer king van den heer Pera zou ik even willen opmerken, dat op het leerplan inderdaad ook staat godsdienstonderwijs en dat zal zijn, zooals de heer Pera terecht heeft gezegd Katholiek. Dat zult ook gij, mijnheer de Voorzitter, zeker wel met mij eens zijn. De Voorzitter. Dat hebt IJ al gezegd; dat ben ik ook met U eens. De heer Sijtsma. Maar dan moet men niet zeggendie school staat geheel buiten de andere zaken van de Zita-ver eeniging. Het doel van die' vereeniging is bescherming van meisjes uit de volksklasse en dat is in de richting van het Katholieke geloof en daarvan is die school ook een uitvloeisel. Nu had ik niet van een man als de heer Pera gedacht, en de andere heeren die met hem in deze gelijk denken, dat zij zouden meenen, dat dit Zita onderwijs voor elke gezindte geschikt zou zijn. Altijd hebben zij gezegd: op de openbare school wordt wel onderwijs gegeven in rekenen, geschiedenis en dergelijke vakken, maar tegelijk wordt daar een geest ingebracht die niet de onze is, juist daarom zij ft wij voorstanders van het bijzondere onderwijs. Hoe kan de heer Pera nu zeggen: het geven van godsdienstonderwijs heeft met deze quaestie niets te maken. Als goed voorstander van het bijzonder onderwijs is zijn principe, dat het onderwijs niet neutraal kan zijn, dat het geheele onderwijs doortrokken wordt met den geest van de personen, die onderwijs geven, dat wil dus zeggen, dat op dit onderwijs het Katholieke stempel zal drukken. Dit bezwaar kan niet zoozeer gelden van het teekenonderwijs. Toen de debatten over die quaestie werden gehouden, heeft men mij toegeroepen: hoe kan je er nu tegen zijn, want hoe kan men nu aan teekenonderwijs een kerke lijke kleur geven? Dat kan men nu moeilijk doen, dunkt mij. Ik zou wel eens willen weten, hoe of het mogelijk zal zijn, dat Roomsche onderwijzers spreken in niet Roomschen geest. Ik voor mij ben er van overtuigd, dat er geen enkel Protestantsch kind op die school zal komen. Daarvan zal de heer Pera en ook gij wel, mijnheer de Voorzitter, overtuigd zijn. En dat zal de tijd wel leeren. Het is niet, dat ik de school ver keerd vind, integendeel, maar ik ben van meening, dat het niet ligt op den weg van de gemeente om subsidie te geven aan eene school, waarvan wij vooruit weten, dat zij slechts door een groep van personen zal worden bezocht, evenmin als ik goed zou keuren het geven van een subsidie aan den Protestantenbond, waar slechts vrijzinnig godsdienstige men- schen hunne kinderen he.en zouden zenden. Gij zegt, dat dit door ons niet behoeft te worden gecontroleerd, want dat het Rijk en de Provincie dit wel doen. Het is toch wel heel eigen aardig, dat waar wij er bij zitten, wij dit zouden moeten overlaten aan den Haag. Er is geen kwestie van, dat Protestanten naar die school hunne kinderen zouden zenden. In dit opzicht kunt gij mij beter vertrouwen dan den adviseur uit den Haag. Het moet bovendien nog blijken, of er inderdaad aan eene dergelijke inrichting zooveel behoefte bestaat als door U wordt beweerd. Wanneer het was als met de teekenschool indertijd, dat men zeggen kon, er zijn 40 kinderen, van wie er 25 Roomsch en 15 Protestant-zijn, dan had men een basis, maar nu moeten wij maar zien, hoe het gaan zal. Ik merk op, mijnheer de Voorzitter, dat gij verwart den door mij genoemden cursus en de herhalingsschool. Op die herhalings school- kunnen dat erken ik slechts kinderen komen, die de openbare school hebben bezocht, maar de cursus, die ik bedoel, wordt in het Volkshuis gehouden, doch niet van gemeentewege, maar vanwege eene vereeniging, en daar wordt geen subsidie voor verstrekt. Daarop zal, hoewel hier geen godsdienstonderwijs wordt gegeven, geen Katholiek kind komen en daarom zou ik er ook tegen zijn, dien cursus te subsidieëren. Gaan wij den weg op door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, dah voorzie ik, dat wij over eenige weken tal van aanvragen om subsidie zullen krijgen. Er bestaat hier bijv. van Sociaal-democratische zijde een vereeniging genaamd: De jonge zaaier; die kan nu ook zeggen: laten wij ook zoo'n cursus inrichten. Gemeente, Rijk en Provincie zullen ons wel aan geld* helpen. Ik kan mij niet begrijpen, hoe men er toe komen kan, om aan eene dergelijke vereeniging subsidie te gaan geven. Ik kan mijn stem hieraan niet geven, tenzij misschien de wijzigingen worden aangebracht, die door den heer van der Eist zijn voorgesteld. Zoolang wij niet ontvangen eene opgave: zooveei leerlingen heeft de vakschool en zij zijn van die en die gezindte, kan ik er niet mede medegaan. Hoe de heer Pera z.eggen kandat hindert niet, want er wordt geen godsdienstonderwijs gegeven, dat kan ik mij niet begrijpen. Dan kan hij zijn kinderen ook wel naar de openbare school zenden. De heer Vergouwen. M. d. V. De heer Sijtsma heeft in het debat met den heer Pera gesproken over de vrienden, die hem zouden volgen. Hij had hierbij zeker liet oog op den grooten strijd, die nu reeds meer dan vijftig jaar gevoerd is inzake het onderwijs. Ik wil hem mededeelen, dat het onze gewoonte niet is elkander te volgen, maar met elkander mede te gaan. Ik wil er nog op wijzen dit is eene zaak van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 9