DONDERDAG
6 APRIL 1916.
71
ring met de groenten déveine gehad. Binnenkort zal hier
goedkoope visch, speciaal bokking worden verkocht. Het kan
dus niet anders, of de uitgaven moeten thans minder zijn
dan in December. Waar werkelijk de toeslag hier zeer hoog
is geweest voor degenen, die het het meest noodig hadden,
daar kan het niet anders of deze moet in de komende maanden
minder worden. Toen Burgemeester en Wethouders dit voor
stel deden, heb ik niet anders verwacht of er zou een voor
stel komen om het volle bedrag te blijven geven. Wij hebben
voorgesteld den toeslag voor April te bepalen op het 2/3
gedeelte van den toeslag, die over de voorafgaande maanden
is verleend, omdat wij van meening waren, dat dit volkomen
billijk was. Ik kan mij niet vereenigen met hetgeen de heer
Tepe heeft gezegd over de verhouding, waarin de gemeente
staat tegenover hare werklieden. De gemeente is geen werk
geefster in den gewonen zin van het woord. Ik ben geen
werkgever van andere ambtenaren. Wij vormen samen de
autoriteit, de een in hooger, de ander in lager rang. Daarom
is de verhouding ook absoluut anders. Voor de afzonderlijke
bedrijven gaat het nog eenigszins op, wat de heer Tepe heeft
gezegd, maar toch ook weer niet geheel en al.
Maar zooals ik zeide: ik heb er geen oogenblik aan getwij
feld of men zou het voorstel doen om den toeslag te laten,
zooals deze thans is. Burgemeester en Wethouders zijneven
wel van meening, dat het volstrekt niet onbillijk is den toe
slag te verminderen en te brengen voor April op 2/3 en voor
Mei op 1/3 van het tegenwoordige bedrag. Zij zijnerevenwel
niet tegen om tegen den winter den toeslag weer te verhoo-
gen of opnieuw in te voeren als de buitengewone omstandig
heden blijven aanhouden. Zoolang de loonregeling niet is
onder oogen gezien, moet men niet praejudicieeren en kan
het noodig zijn dat een toeslag in noodtoestanden worde
gegeven. Ja, wat meer is, ik ben er van overtuigd, dat al
zijn de loonen perfect in orde, men toch een toeslag zal
moeten geven, omdat men te doen heeft met abnormale
omstandigheden. De toeslag draagt een geheel ander karakter
dan men eerst heeft gemeend. De heer Tepe heeft gelijk, als
hij zegtlk weet geen weg om uit deze moeilijkheid te geraken.
Inderdaad is het ook heel moeilijk dien weg te vinden.
Gij zegt: men moet den werklieden geven wat zij noodig
hebben, maar dacht gij dan, dat er dan geen aanvragen om
loonsverhooging meer zouden komen? lk kan U verzekeren,
dat er categorieën van ambtenaren zijn, die vroegen om loons
verhooging en om zoo te zeggen, de inkt was nog niet droog
of de volgende aanvrage kwam al reeds. Zoo zou men wel
aan den gang kunnen blijven. Er zijn er bij die categorieën,
wier traktement verhoogd is meer dan de levensomstandig
heden het vorderden. Maar men verwart zoo licht levensbe
hoefte en levensstandaard, lleeft men meer traktement, dan
gaat men ook hooger leven. Zoo achterhaalt het leven altijd
zich zelf; en nu zou ik niet weten hoe men ooit in den
tegenwoordigen tijd een loonregeling had kunnen maken,
zonder dat steeds weer om verhooging werd gevraagd. Dat
is niet alleen een Leidsch verschijnsel, maar dat komt overal
voor en« niemand liever dan ik zou aan ieder een goed loon
willen geven. Ik geloof, dat de heer van Hinte in een inge
zonden stuk heeft geschreven, dat wij van de zaak af
wilden zijn.
Maar dat is verkeerd. Dat ik van dat eeuwigdurende nage-
kijk af wilde zijn, is waar. Denken de heeren, dat het plei-
zierig is om 7/8 van zijn tijd bezig te zijn, niet met de belan
gen van de gemeente, maar alleen met te regelen hoe de
zaken moeten gebeuren met personen, die hiërarchisch onder
ons staan Stel dat U eens bankier waart en maar weinig
tijd over hadt om te zien of U wel zoudt willen deelnemen
in de nieuwe leening, en maar altijd U moest bezig houden
met de kwestie, hoe moet ik den boekhouder en den klerk
salarieeren. Van dat werk zou ik dus wel af willen zijn, dat
is waar. Nu zouden Burgemeester en Wethouders gaarne
naast zich hebben een commissie, die ampel en breed de
zaken nagaat. Wel kan ik zeggen, dat de loonen voor korten
tijd zijn verhoogd, even voordat de crisis kwam en dat is de
reden, dat wij hebben gezegd, waar men zich beroept op de
loonsverhoogingen in andere plaatsen, dat in die andere
plaatsen niet zooals hier juist een nieuwe loonregeling was
tot stand gekomen.
Het is begonnen in het jaar 1914, toen de ambtenaren van
de Gemeentewerken, Reinigingsdienst en Bouwpolitie een ver
hooging hebben gekregen. 1 Januari 1914 waren het de
gemeentewerklieden en 1 Juli 1914 de ambtenaren van de
gemeentesecretarie. Verder 1 Juli 1914 de politieagenten en
op dienzelfden datum de adjunct-markt- en havenmeester,
de havenrechercheurs en de brugwachters; ook hebben aan de
gestichten Endegeest c. a. verhoogingen plaats gehad.
Bij de gas- en electriciteitsfabrieken hebben ook enorm veel
verhoogingen plaats gehad, niet alleen bij de terreinwerkers
maar ook bij andere categorieën van werklieden, speciaal bij
de beambten. Wanneer men nu nagaat, dat gedurenden al
den tijd, dat ik hier Burgemeester ben, steeds verhoogingen
op aanvrage hebben plaats gehad, dan begrijpt men, dat het
verband kan zijn kwijtgeraakt. Ik geloof dus dat men de zaak
wel eens moet herzien en eens moet kijken hoe de quaestie
staat. Een vei hooging kan heel goed zijn, maar het gaat toch
niet aan, dat wanneer men de eene categorie heeft verhoogd, er
dadelijk weder anderen komenhet zou weder het heele kringetje
rondgaan. Men moet dus de quaestie eens goed onder oogen
zien en een billijken maatstaf aannemen voor de verhoogingen
naar wat ergepraesteerd wordt en naar de financieele draag
kracht van de gemeente. Het zal overal wel zoo zijn in de
wereld, dat de eene patroon in betere conditiën is dan de
andere en men moet dus rekening houden, met zijn finan
cieele positie. Maar hoe het zij, volgens mijn meening is 2/3
en 1/3 voor deze twee maanden wel geschikt; men kan dat
nu weder gaan opvoeren tot het geheele bedrag, maar dan
moet de Raad dat maar zelf doen, en verantwoordelijk zijn
voor het uitgeven der gelden der ingezetenenwij mogen nu geen
ander voorstel doen. Ons voorstel is billijk tegenover de andere
arbeiders, want evengoed profiteeren de stadsarbeiders van
wat hier in deze plaats ter beschikking wordt gesteld en wat
goedkooper te krijgen is dan in andere plaatsen.
Ik leg er nog even den nadruk opdat het niet onze be
doeling is met dit voorstel om op deze wijze van het geven
van den toeslag af te komen. Onze bedoeling is het om de
zomermaanden geen toeslag te geven, maar, indien dit noodig
mocht blijken, gedurende de wintermaanden wel weer. Thans
zal ik het amendement van den heer Sijtsma c. s. in stem
ming brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de heeren Sijtsma, Botermans en van
der Eist wordt in stemming gebracht en aangenomen met
17 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Tepe, Botermans, de Boer, van
der Eist, Zwiers, Pera, van der Pot, J. P. Mulder, Sijtsma,
van Gruting, Timp, Briët, Fabius, Fokker, Heeres, Ver
gouwen en van Tol.
Tegen stemmen de heeren: KorlF, Hartevelt, Sasse, Bots,
Fischer, van Hamel, Huurman, van der Lip, A. Mulder en
van Romburgh.
Het aldus geamendeerd punt A van het praeadvies wordt
vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Punt B wordt eveneens zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De Voorzitter. Nu ook punt B door den Raad is aange
nomen, is het aan mij overgelaten eene Commissie te be
noemen. Ik zal daar zoo spoedig mogelijk toe overgaan en
daarvan terstond aan den Raad mededeeling doen. Degene,
die het eerst wordt benoemd, zal ingevolge het Reglement
van Orde van deze Commissie de Voorzitter zijn.
Thans komt aan de orde de motie door den heer van Tol
ingediend.
De heer van Tol. M. d. V. Ik wil er niet op aandringen
om mijne motie thans te behandelen. Het is mijn wensch,
dat de behandeling daarvan plaats heeft voor het einde van
Mei, opdat er dan maatregelen kunnen worden genomen,
wanneer de toeslag op zal houden gegeven te worden.
De Voorzitter. Dan stel ik voor de motie van den heer
van Tol te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders
tot het uitbrengen van praeadvies.
Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
XXIII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1915.
(Zie Ing. St. No. 66.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
De Voorzitter. Verlangt thans iemand nog het woord?
De heer Sijtsma. M. d. V. De quaestie van de rechtpositie
van de ambtenaren is al zoo lang aan de orde, dat ik U zou
willen vragen, waar nu langzamerhand de zomer weder gaat
naderen en wij over eenige maanden weder voor de begrooting
staan, of het nu geen tijd wordt, dat wij de zaak eens ter
hand nemen. De tijdsomstandigheden zijn op het oogenblik
nog wel niet van dien aard, dat we geheel zonder gevaar
zijn, maar daarom kon men toch wel de zaken gaan afdoen
en daarom zou ik aan Burgemeester en Wethouders willen
vragen of er bij hen ook plannen bestaan te dien opzichte;
ik zou dan bij hen er ook op willen aandringen, dat ze daar
mede zoo spoedig mogelijk komen. Laat ons nu met deze zaak
ernst maken; wij hebben ze al zoo lang uitgesteld! Toen