70
DONDERDAG 6 APRIL 1916.
De heer Tepe. M. d. V. Aanvankelijk kwam het mij voor,
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders over deze
zaak eenvoudig was en volmaakt mijn toejuiching verdiende,
maar bij nader inzien ben ik tot de overtuiging gekomen,
dat wij met een zeer inoeielijke zaak hebben te doen. Burge
meester en Wethouders meenen dat er op het oogenblik
geen loonsverhooging moet plaats hebben en wel op dezen
grond, dat niet lang geleden reeds aan alle of nagenoeg alle
categorieën van gemeentebeambten loonsverhooging is verleend,
m. a. w. niet op dezen grond, dat de loonen hoog genoeg zijn,
op zich zelf, maar op grond van het feit, dat ze niet lang
geleden zijn verhoogd. Aan den anderen kant stellen Burge
meester en Wethouders voor om een Commissie te benoemen
om te onderzoeken, of het niet noodig zal zijn wijzigingen
te brengen in den loonstandaard. Daarin ligt m. i. opgesloten,
dat Burgemeester en Wethouders althans wel de mogelijkheid
aannemen, dat het redelijk zou zijn om de loonen wel te
verhoogen. Zij hebben zich dus m. a. w. niet uitgesproken
over de vraag of loonsverhooging noodzakelijk of wenschelijk
zou zijn op het oogenblik, d. w. z. of de loonen hooger moeten
zijn, maar zij hebben alleen gezegd, dat de loonen niet moeten
worden verhoogd, omdat zij pas zijn verhoogd. Nu zal een
Commissie worden benoemd ik kan het niet helpen, dat
ik nu al over punt b moet spreken, maar in verband met
het geheel is dit noodzakelijk en zal het feit zich kunnen
voordoen straks, dat wanneer de Commissie wie zal zeggen
hoe lang haar werk zal duren haar werk heeft gedaan,
dat dan zal blijken uit het onderzoek, dat verhooging dringend
noodzakelijk is. Wanneer uit het onderzoek van de Com
missie gebleken zal zijn dat de loonsverhooging dringend
noodzakelijk is, dan wil dat zeggen, dat die loonsverhooging
feitelijk nu al noodig is. De arbeiders en de ambtenaren in
dienst der gemeente zouden dus allen nu reeds een te laag
loon hebben. Met dit te lage loon zouden zij zich dus tevreden
moeten stellen, totdat de Commissie eventueel haar rapport
zou hebben uitgebracht. Hier zijn dus groote moeielijkheden,
want aan den eenen kant gaat het niet aan reeds voorshands
aan de ambtenaren en arbeiders in gemeentelijken dienst
een toeslag op het loon te geven in volle vertrouwen, dat de
Commissie straks wel zal aantoonen, dat het volstrekt nood
zakelijk is een dergelijke verhooging toe te kennen, maar
aan den anderen kant, wanneer ei' geen verhooging wordt
gegeven, loopen wij de kans, dat de arbeiders er de dupe
van worden. De zaak is m. a. w. op het oogenblik in een stadium,
dat het niet vaststaat, of loonsverhooging redelijk is of niet op
zich zelf, dus loopt men de kans dat de arbeiders ongemoti
veerd lang zullen moeten wachten op het rapport vari de
Commissie en in dien tusschentijd een loon genieten, dat te
gering is. Nu, mijnheer de Voorzitter, ik heb het reeds opge
merkt, hoe wij hier uit moeten komen, is mij niet duidelijk,
maar met enkele woorden wil ik er op wijzen, hoe het komt
en waaraan is toe te schrijven, dat wij in deze impasse zijn
geraakt. Ik ben er van overtuigd, dat waar vrij algemeen
het systeem is gevolgd om slechts dan loonsverhooging te
geven, wanneer het gevraagd werd door belanghebbenden,
dat men daar noodzakelijk in dezen moeilijken toestand moest
geraken. Het is m.i. de plicht der gemeente als werkgeefster
om de loonen op een peil te brengen, dat redelijkerwijze
onder de gegeven economische omstandigheden kan worden
geëischt.
En dat door de Gemeente niet moet worden afgewacht,
totdat door de belanghebbende groep met meer of minder
klem wordt aangedrongen op loonsverhooging. Het laatste
stelsel heeft een dubbel nadeel; ten eerste, dat de arbeiders
en de beambten in dienst der Gemeente het denkbeeld krijgen
wij ontvangen eerst het ons toekomend loon, wanneer wij
er lang genoeg om hebben gesoebat, en ten tweede, dat bij
de gemeentenaren de gedachte wordt gewekt, dat de arbeiders
niets anders doen dan om meer loon vragen. Ik geef toe, dat
zelfs al zijn de loonen voldoende, de mogelijkheid bestaat, dat
er verzoeken om loonsverhooging aan den Raad worden gericht,
maar in dit geval kan dan het gemeentebestuur zeggendaar
is geen reden voor en dan komt alle risico voor de vragers
zelf. Ik heb over deze zaak uitgeweid met de bedoeling de
te benoemen Commissie tot den noodigen spoed aan te manen,
en er op aan te dringen dat deze zaak niet op de lange baan
wordt geschoven. Wat betreft den tijd, die er ligt tusschen
nu en het oogenblik, dat de Commissie haar rapport aan den
Raad zal voorleggen, ik zie geen kans daarvoor eene goede
regeling aan te geven. Maar waar ik liever zou zien, dat de
arbeiders te veel dan te weinig ontvingen, daar stem ik ten
volle in met het voorstel van den heer Sijtsma c. s. Eveneens
zal ik om dezelfde redenen, wanneer het voorstel van den
heer van Tol aan de orde komt, daarvoor stemmen.
De Voorzitter. Een enkel woord ter verdediging van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik hoop, dat de
heeren zullen hebben kennis genomen van de staten, die in
de Leeskamer bij de stukken ter inzage hebben gelegen, en
waarin eene vergelijking wordt gemaakt tusschen den toeslag
door de gemeente verleend en dien welke wellicht door het
Rijk zal worden gegeven. Men zal dan ook hebben gezien,
dat ten opzichte van de lage loonen het percentage van den
toeslag, welke de gemeente heeft gegeven over 4 maanden,
hooger is dan het percentage, dat door de Regeering wordt
voorgesteld berekend over een geheel jaar. Ik wijs hier op,
omdat in verschillende requester) wordt gewezen, op wat
het Rijk doet. Tot nu toe geeft het Rijk nog geen cent, en
wanneer het Rijk geeft, dan is in sommige gevallen het per
centage over een geheel jaar lager dan hier over 4 maanden.
Die verhouding neemt af naarmate de loonen hooger worden.
In elk geval is de toeslag, die de gemeente geeft, veel hooger
dan die welke het Rijk van plan is te geven. In Amsterdam
wordt een toeslag gegeven waarvan de kosten voor 1916 en
1917 zijn geraamd op eene som van ^00.000.per jaar,
eene som, die na 1917 jaarlijks minder wordt, zoodat men
na een paar jaar is ingeloopen. Daar worden aan de vaste en
voorloopig aangestelde ambtenaren, beambten en werklieden
die kostwinner zijn voor een gezin, een of twee vervroegde
periodieke verhoogingen gegeven, maar die verhooging bedraagt
nooit meer dan 75.per jaar voor ieder. De totale kosten
zullen bedragen over elk der jaren 1916 en 1917 ƒ200.000.
in 1918 115.000.- en in 1919 25.000.—. Wanneer men
nu bedenkt, dat Amsterdam tienmaal meer inwoners heeft
dan Leiden en het percentage van de ambtenaren, beambten
en werklieden, die toeslag ontvangen, zeker hooger is, dan zal
men moeten toegeven, dat hier de toeslag nog zoo gering niet
is. Alleen over de maanden December 1915, Januari, Februari
en Maart 1916 heeft men hier aan toeslag uitgegeven
13500.—.
Wanneer ik nu eens het Zaandamsche stelsel neem en ik
pas dit stelsel toe op enkele van onze beambten, dan bemerk
ik dat deze beambten slechts weinig meer zouden ontvangen
indien dit systeem ook hier werd gevolgd. Hierbij dient niet
uit het oog te worden verloren dat het Zaandamsche stelsel
is gebaseerd op een toeslag voor een geheel jaar, terwijl wij
slechts voor 4 maanden een toeslag hebben gegeven. Berekenen
wij dezen toeslag over 4 maanden ook over een jaar, dan is
ons systeem veel gunstiger dan het Zaandamsche.
Bij een vergelijking met Leeuwarden het Noorden is
nogal voor uitstrevend zien wij, dat de totale kosten, die hier
in deze vier maanden hebben bedragen ongeveer 13.500.
daar over een hall jaar zullen bedragen maar 11.000.—
Daar gaat de grens bovendien slechts tot 1000.en die
stad telt ongeveer veertig duizend inwoners. Het is dus
hier werkelijk geen geringe toeslag. Wanneer ik dan nog
naga, dat men in den aanvang begort met een week extra
loon aan te vragen en dat het College uit zichzelf met dit
voorstel is gekomen tot den toeslag, waarbij personen zijn
geweest, die in dien korten tijd hebben genoten 57.—
59.—, 51.— en 38,toeslag, irr percentage uitgedrukt
per jaar 23°/0, 22°/0, 18°/0 en 14°/o, zelfs tot 43°/0, dan
kan men toch waarlijk niet zeggen, dat men karig is geweest
met dezen toeslag, die toch ten doel heeft gehad om den
duren wintertijd te helpen doorkomen. En uit een gesprek
met een vertegenwoordiger van den werkmansstand bleek
dat er heel wat meer gegeven is dan men ooit zou hebben
gevraagd. Men kon zien, dat men met de zaak was ingenomen.
Nu zijn die vier maanden voorbij en den moeilijksten tijd had
ik gedacht is men nu door. Ik zou zeggen: men moet elkaar
nu eens in deze zaak vertrouwen en eens duidelijk zeggen
waarop het neerkomt; men moet niet gaan zeggen: ik wil
gaarne toeslag hebben voor de wintermaanden en dan later
zullen wij wel weer komen. Zoo is het nooit mogelijk plannen
te vormen die op een bepaald gegeven berusten. Hadden wij
dit vooruit geweten dan hadden wij wel een ander plan be
raamd. Men begrijpt toch wel, wanneer men een door
loopenden toeslag had gewild, dat deze toeslag dan veel te
hoog zou zijn geweest. Gaat ons voorstel door, dan kost de
zaak aan de gemeente ƒ40.000.— over een vol jaar be
rekend en gaat het plan door, wat gevraagd is door het
Bestuur van de werkliedenvereeniging, dan zou het komen
op 90.000.eveneens berekend over een vol jaar en ver
gelijken wij daar mede het bedrag, wat het in Amsterdam
kost 200.000.dan zou ik zeggendat is voor Leiden
toch veel te hoog.
Nu kom ik op het systeem, dat wij hebben willen volgen.
Op het oogenblik zullen alle heeren toegeven, dat de nood
minder is dan irr de wintermaanden. Het licht brandt o. a.
ook minder en de meik heeft reeds den zomerprijs en is
eerr cent afgeslagenook is er goedkoopere melk voor kin
deren, zwakkeren en ouden van dagen.
Doordat de regeering eenigen tijd geleden peulvruchten is
gaan verschaffen, zijn de peulvruchten beneden den normalen
prijs gedaald. De aardappelen zijn vrijwel gelijk in prijs
gebleven. De prijs van het varkensvleesch is tengevolge van
het verschaffen van regeeringswege zoo goedkoop als nergens
anders. Doordat de winter zoo slap is geweest, heeft de regee-