68 DONDERDAG 6 APRIL 1916. eenesom van 50.000.zou noodig zijn. In zoo'n geval kan ik mij indenken dat ik den molen niet zoude willen laten staan. De Voorzitter. Volkomen juist. De heer Fokker. Maar er is nog een andere mogelijkheid, mijnheer de Voorzitter. De Raad kan zich ook stellen op het standpunt, dat het hem onverschillig is of de molen wordt gesloopt of niet. Dan zouden Burgemeester en Wethouders een plan kunnen ontwerpen zonder zich om den molen te bekommeren. Ik voor mij zou willen, dat indien het mogelijk is zonder dat het der gemeente al te veel kost, de molen gespaard bleef. Maar dat staat niet in de motie van den heer van der Eist. Daarom zou ik hem in overweging willen geven, indien hij de mogelijkheid van de aanneming van zijn motie zal willen bevorderen, zijn motie te wijzigen in dier voege, dat de Raad als zijn verlangen uitspreekt, dat er zooveel mogelijk rekening zal worden gehouden met het behoud van het stadsschoon. De heer van der Lip. Ik acht dit overbodig. De heer Fokker. Ik niet, mijnheer van der Lip! Het stads schoon van Leiden hangt in de kamer van den Wethouder van Fabricage aan den muur, aardige foto's van oude verdwenen stadspoorten, geofferd aan den waan van den dag. Wanneer men zich vroeger meer om het stadsschoon had bekommerd, dan zouden wij onze poorten thans nog hebben. Ik acht het gewenscht, dat de heer van der Eist zijne motie zoo wijzigt, dat de Raad niet beslist zegt, dat de molen niet mag verdwijnen, maar als zijn verlangen te kennen geeft, dat de molen zoo mogelijk zal behouden blijven. De heer Briët. M. d. V. Ik zou nog even willen vragen wie de eigenaar ervan is. De Voorzitter, De grond behoort aan de gemeente en de molen staat daar in den vorm van een soort van opstal, waarvoor een zekere recognitie betaald wordt. Het recht van den eigenaar van den molen is echter direct opzegbaar. Deze toestand is zoo al sinds onheuglijke tijden. De tegen woordige eigenaar is volkomen op de hoogte, hoe het met zijn recht staat. De heer Botermans. Ik heb de zaak niet goed begrepenis de opstal ook van de gemeente Leiden? De Voorzitter. De molen behoort aan den heer Couvéeen de grond aan de gemeente, maar op ieder moment kan de gemeente den eigenaar verplichten den molen af te breken. De heer Fischer. M. d. V. Ik wil even een kort antwoord op de toelichting van den heer van der Eist geven. Ik geloof dat het op het oogenblik zeer moeilijk is om precies uit de dis- cussiën wijs te worden, doch ik zou nog even de meening van Burgemeester en Wethouders willen toelichten. Wij vragen op het oogenblik aan den Raad niets anders dan om de behandeling van de motie van den heer van der Eist uit te stellen, totdat gij over de zaak meer licht hebt gekregen. Wij zullen bij den Raad straks komen met verschillende plannen voor de desinfectieinrichting. Daarbij zullen er mis schien zijn, die beoogen het amoveeren van den molen en misschien andere, die den molen niet treffen. Wij zullen dan verschillende kostenramingen naast elkander stellen en moeten ook rekening houden met de opinie van het Rijk, die een groot aandeel in de kosten zal dragen, maar daartegen over dan ook weder haar eischen zal stellen. Daarvan weten wij op het oogenblik nog niets. Het zou dus voorbarig zijn om op het oogenblik te gaan zeggen: die molen moet blijven staan. Dat is het eenige wat op het oogenblik is aan te voeren, dunkt mij, en ik kan niet anders dan dringend in overweging geven aan den Raad om het praeadvies van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. Wanneer wij nu worden gebonden a tort et a travers aan het behouden van dien molen, dan zijn de gevolgen niet te voorzien. Wij weten op het oogenblik nog niet, of dat ons geen groote schade kan berokkenen. De heer van der Ei.st. M. d. V. Ik kan het voorstel van den heer Fokker om de motie te amendeeren niet aannemen, omdat daardoor de motie wordt verzwakt. Ik wil gaarne ge- looven, dat wanneer het hun mogelijk is, Burgemeester en Wet houders den molen zullen zien te behouden, maar zekerheid daar omtrent bestaat er niet en daarom kan ik mij dus niet vereenigen met het praeadvies. Zooals ik gezegd heb, is het hier een beginselquaestie om den molen als bouwkunstig monument te sparen, ja of neen. De heer Fischer zegt nu wel, dat er ver schillende plannen komen en dat het mogelijk is, dat de molen niet wordt geamoveerd, maar de zaak komt ten slotte toch neer op de quaestie, of het misschien met dat sloopen goed- kooper zal zijn, dan met de plannen, waarbij de molen zal kunnen worden gespaard en dat zou ik juist willen elimineeren bij de beoordeeling over deze zaak zelf. Daarom, mijnheer de Voorzitter, blijf ik bij het advies om de zaak zelf uit te maken vóór de plannen, die later zullen worden ingediend. De heer Fischer. M. d. V. Nog een woord! Het is hier niet een quaestie van geld alleen, er komen nog andere zaken ook bij te pas, o. a. de samenkoppeling aan den Reinigingsdienst. Het is niet alleen een zaak van geld, maar er komen ook andere voordeelen bij kijkenal die plannen moeten daarom nauwkeurig worden bekeken en naast elkander worden gelegd; het gaat dan om de quaestie wat in deze het meest aan bevelenswaardig is en niet alleen om het geld. De Voorzitter. Ik zou de heeren toch willen aanraden om het praeadvies van Burgemeester er. Wethouders aan te nemen, want waar gaan wij op deze wijze naar toe? Stel. dat de Raad de motie van den heer van der Eist aannam en de molen niet zal worden gesloopt, dan kan dat toch over eenige jaren ge beuren, want een Raadsbesluit is geen wet van Meden en Perzen. Maar hoe kan men nu gaan besluiten, wanneer er nog geen vaste plannen zijn en alles betrekkelijk nog in de lucht hangt, om die molen te laten staan, terwijl het misschien later aan het licht zou komen, dat het voordeeliger voor de gemeente is om den molen weg te nemen. Wat heeft het nu voor nut, wanneer de Raad bepaaltde molen »de Stier" mag nooit weg? Laat men liever wachten, totdat Burgemeester en Wethou ders met een voorstel komen. Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel, dat de molen, indien er niet te groote bezwaren aan verbonden zijn, behouden moet blijven. De heer Heeres. M. d. V. Ik dring er bij den heer van der Eist op aan om zijne motie terug te nemen, want er is groote kans, dat zijne motie verworpen zal worden. In dat geval verkeeren de voorstanders van het behoud van den molen in eene minder gunstige conditie. De heer van Romburgh. M. d. V. Ik was van plan voor de motie van den heer van der Eist te stemmen, maar nu ik hoor, dat er aan den Raad verschillende plannen zullen worden voorgelegd, nu zal ik er tegen stemmen. Wij kunnen dan beslissen, wat er gedaan moet worden. De heer van der Elst. M. d. V. Ik geloof, dat het dan maar het beste zal zijn dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen. Later kan dan over het al of niet sloopen van den molen »de Stier" eene beslissing worden genomen. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkom stig het praeadvies besloten. XXII. Voorstel: a. tot toekenning van een duurtetoeslag over de maanden April en Mei aan verschillende categorieën van beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden; b. om aan een Commissie ad hoe op te dragen een onder zoek in te stellen naar de salarissen en loonen der ver schillende ambtenaren, beambten en werklieden in dienst der gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 61.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Bij dit punt komt in behandeling het amen dement van de heeren Sijtsma, Botermans en van der Eist. Het amendement strekt om »A te besluiten 1°. dat aan allen die in vasten gemeentedienst zijn of daar mede naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders zijn gelijk te stellen en die een salaris genieten beneden 1200.in de maanden April en Mei 1916 boven hun salaris, uiterlijk op den lOen van elk dier maanden nog een toeslag zal worden uitgekeerd en wel a. aan hen, die een salaris genieten beneden 825.— een toeslag van 2.40 over de maand April 1916 en van 1 60 over de maand Mei 1916; b. aan hen, wier salaris 825.of meer, doch minder dan 1200.bedraagt een toeslag van 1.60 over de maand April 1916 en van ƒ1.20 over de maand Mei 1916; enz. (gelijk aan het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde)." Het verschil tusschen dit amendement en het voorstel van Burgemeester en Wethouders bestaat hierin, dat Burgemees ter en Wethouders voorstellen in April uit te keeren nog iets meer dan 2/s en in Mei iets meer dan Va van den tegen- woordigen toeslag. De heer Sijtsma c. s. willen geven in April nog het volle bedrag en in Mei iU er van.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 12