66
DONDERDAG 6 APRIL 1916.
veel belang bij deze bespreking dat van onze zijde al die
jaren nooit is gestreden voor de rechten van ééne partij, maar
voor gelijk recht voor allen, en er van bevoorrechting, van
den een of van den ander geen sprake is. Wanneer dus hier
een vereeniging voor een vakschool een aanvrage doet om
subsidie aan den Raad en het leerplan wordt goedgekeurd
door het Rijk dan meen ik, dat er van gemeentewege geen
enkele reden kan bestaan om aanmerking te maken op de
richting dezer school, maar dat men eenvoudig kan volstaan
met de vraag, of het olficieele leerplan is goedgekeurd. Der
halve kunnen wij dus subsidie geven en behoeven niet te
vragen van welken kant het onderwijs hier gegeven wordt.
Dit is altijd onze leidende gedachte geweest ten opzichte van
dergelijke instellingen. Volgens dit principe oordeelen wij,
evenwel zonder elkander te volgen, maar eenvoudig omdat
dit het principe is, dat wij gezamenlijk belijden.
De heer Pera. M. cT V. De heer Sijtsma kan niet begrijpen,
dat ik in dit geval niet het godsdienstig onderwijs wil combi
neeren met het onderwijs in de gewone ambachtsvak ken. Een
feit is, dat het vakonderwijs in Nederland langen tijd verwaar
loosd is, en dat het heel wat moeite heeft gekost om eenige
beweging te krijgen in de richting, dat er meer oefening zou
plaats hebben door de jongelui om zich voor te bereiden voor
allerlei handwerken. Langzamerhand is er verbetering gekomen
en hebben er zich personen voor de zaak gespannen om het
jeugdig geslacht de gelegenheid te verschaffen zich te bekwamen
voor de taak, die het later wacht. Vandaar, dat er ook plaat
selijk niet gevraagd is geworden op dat gebied naar het
eigenlijk godsdienstig beginsel, maar wel dat men getracht
heeft om te komen tot het doel. dat de jongelui zich kunnen
oefenen in de verschillende handwerken. Jn dit geval is er
geen enkele reden, dat wij eraan zouden moeten denken, dat
de verschillende leerlingen, die de school bezoeken, allemaal
deel zullen moeten nemen aan het godsdienstonderwijs, omdat
naast het beoefenen van deze verschillende vakken ook gods
dienstonderwijs zal worden gegeven. De heer Sijtsma zegt
wel, dat ons standpunt als voorstanders van het bijzonder
onderwijs moet zijn om het onderwijs met een zuurdeeg
van godsdienst te doortrekken, maar ik zou zeggen, dat het
vakonderwijs, in aanmerking genomen de ervaring, iets is,
dat als zoodanig geen geschilpunt heeft uitgemaakt. Het is
iets nieuws, wat de heer Sijtsma in het debat brengt, en
waar dat het geval is, meen ik, dat het bezwaar in deze ge
opperd van heel weinig gewicht kan worden geacht, omdat
in de praktijk alles er op wijst, en deze ook leert, dat dit
bezwaar op dit gebied niet bestaat. Een feit is toch, dat
buiten het vakonderwijs, dat geheel en al een voorbereiding
is voor den maatschappelijken arbeid, juist het terrein ligt
ook voor een Christelijke vorming en opvoeding, die voor
't leven onmisbaar zijn, en waarvan de invloed zich noodwendig
over het geheele leven zal uitstrekken. Dus de bezwaren die
de heer Sijtsma heeft ingebracht, hebben geen reden van
bestaan. Verder legt de heer Sijtsma nog den nadruk op het
feit, dat geen Protestanten die school zullen bezoekenhij
noemt daarbij de ervaring met de teekenschool. Dan kan ik
echter met nadruk constateeren, dat die teekenschool wel
bezocht wordt door Protestanten en zelfs velen heel blij zijn,
dat die gelegenheid bestaat, want het moet gezegd worden,
dat wat van dien kant op het gebied van het onderwijs wordt
gedaan, gezien kan worden en dat het onderwijs daar met
succes wordt gegeven en de resultaten gunstig zijn.
De bezwaren, die tegen dit voorstel zijn ingebracht, moet
ik ongegrond noemen. Ik geloof, dat het voortbestaan dezer
inrichting voor vakonderwijs zeer gewenseht is; en ik ben
van meening, dat het op den 'weg van den Raad ligt, de
belangen van het vakonderwijs ook op dit gebied zooveel
mogelijk te behartigen, waarom het geraden is, het voorstel
van Burgemeester en Wethouders goed te keuren.
De heer Fokker. M. d. V. Hetgeen de heer Vergouwen heeft
gezegd, geeft mij aanleiding tot eene enkele opmerking. De
heer Vergouwen redeneert als volgt. Geeft het Rijk subsidie,
zoo ja, dan doen wij het ook. Wanneer wij hier het goud op
stapels hadden liggen, of als hier een zilvervloot was binnen
gekomen, zoodat wij het geld maar voor het grijpen hadden,
dan was tegen zulk eene redeneering volstrekt geen bezwaar.
M. i. moet er eene andere vraag worden gesteld n.l. is het
werkelijk het belang der gemeente, dat aan die school eene
subsidie van ƒ300.— wordt gegeven. Deze vraag meen ik
ontkennend te moeten beantwoorden. Wanneer er in deze
gemeente niet eene dergelijke inrichting bestond en men
aan dit vakonderwijs behoefte had, dan zou ik, zelfs indien
deze school alleen voor Katholieken toegankelijk was, geneigd
zijn er subsidie aan te geven, omdat dan ten minste de Katho
lieken dit onderwijs zouden genieten. Maar er bestaat hier
eene gelegenheid voor iedereen om vakonderwijs te ontvangen,
maar nu wil men eene speciaal Katholieke inrichting stichten.
De heer Pera knijpt de oogen toe voor hetgeen er in de
statuten staat. Hij zegt, dat wij daar niets mede te maken
hebben. Straks zal men ei' wel mede te maken krijgen.
Wanneer later de opmerking zal worden gemaakt, dat de
Katholieke geest op school van dien aard is, dat het voor
kinderen van andere gezindten onaangenaam of practisch
ondoenlijk is op die school les te krijgen, dan zal men van
die zijde zeggenmaar gij hebt toch van te voren geweten,
dat dit zoo zou zijnhet staat immers in onze statuten en
stond er al in, toen gij het subsidie voteerdet. Ik kan daaróm
met het voorstel niet medegaan, wanneer de statuten niet
worden gewijzigd in den geest van het betoog van den heer
van der Eist, dat n.l. ieder gelijk zal worden behandeld en de
school niet zal worden doordrongen van een Katholieken geest,
maar zal wezen eene neutrale school, die toevallig door
Katholieken wordt bestuurd. Dan heb ik geen bezwaar voor
het voorstel te stemmen, maar zooals de zaak thans staat, kan
ik onmogelijk met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders medegaan.
De heer Briët. M. d. V. Ik vind dat deze zaak erg wordt
opgeblazen. Het geldt hier een geval, dat herhaaldelijk voor
komt. Wij hebben verschillende vereenigingen, die er een vak
school op na houden, b.v. de Roomsch-Katholieke Kleermakers-
vereeniging. Er is m. i. niets tegen, dat Roomsch-Katholieke
vereenigingen, die een meer uitgebreid doel hebben, er een
vakschool op na houden. Maar om die school kan men toch
zijn statuten niet gaan veranderen. Het is voldoende, dat er
aan de eischen, voor een vakschool gesteld, wordt voldaan.
De vraag is of wij hier met een vakschool te doen hebben;
dat is eene kwestie, waarover zou kunnen worden getwist.
Het is wel eene eigenaardige vakschool, waar de meisjes tot
praktische toekomstige huisvrouwen opgeleid worden. Als dit
ook al een vak is, dan kan deze school wel eene vakschool worden
genoemd. Wanneer de heer Fokker zegt: wij hebben hier een
dergelijke inrichting, dan is dit niet juist. De school, die wij
hebben is eene herhalingsschool, dus slechts voor leerlingen
van de openbare school. Hierin vergist de heer Fokker
zich dus.
De heer Sijtsma. En het Leidsch Volkshuis dan?
De heer Driët. Wanneer er aan het Leidsche Volkshuis
vakonderwijs wordt gegeven, dan weet de heer Sijtsma ook
wel, dat dit geen neutraal onderwijs is.
De heer Sijtsma. Maar het staat er toch op!
De heer Briët. Al staat dit er met groote letters op, daarom
is het nog niet waar. Het verwondert mij, dat de heer Fokker
van meening is, dat dergelijke scholen niet noodig zijn. Die
zijn hard noodig. Er is groot gebrek aan. Vele meisjes werken
op fabrieken en het is noodig, dat zij eenige leiding krijgen
om goede huisvrouwen te kunnen worden.
Dat is hier slechts noodig. Want, als wij eens nagaan, hoe slecht
dikwijls bij de fabrieksbevolking het huishouden wordt gedaan,
doordat de meisjes de opleiding daarvoor hebben gemist, om
dat zij altijd op de fabriek hebben moeten werken, dan zal
niemand ontkennen, dat hier een dergelijke school niet noodig
zou zijn, en ik zou mij er in verheugen, indien ook van andere
zijde dan uitsluitend van Katholieken kant het initiatief werd
genomen om dergelijke scholen meer op te richten dan nu
het geval is. Dat zou zijn een zeer groot belang voor de be
volking van Leiden.
De heer Vergouwen. De heer Fokker heeft gevraagd, of
het werkelijk wel in het belang van de gemeente is, dat er
hier subsidie wordt gegeven en er op gewezen, dat de ge
meente een dergelijke inrichting reeds heeft in de herhalings
school. De heer Briët heeft daartegenover gesteld, dat dit
niet volkomen gelijk is. Het is ook heel iets anders, want een
vakschool en een herhalingsschool lijken niet erg op elkaar.
Een herhalingsschool is een onderwijsinrichting zonder meer,
maar geen vakschool; doch een vakschool als waarvan hier
sprake is, ik zal niet herhalen, wat de heer Briët heeft
gezegd is zeker in deze gemeente op haar plaats. Ik wil
er echter speciaal op wijzen, dat dergelijke vakscholen daarom
voor de gemeente van zoo'n groot belang zijn, dewijl juist
het herhalingsonderwijs hier in Leiden zoo ontzaglijk duur
is en elke leerling niet minder dan ongeveer ƒ214.— aan de
gemeeente kost, zoodat wanneer het aantal herhalingsscholen
nog meer werd uitgebreid, dit enorme kosten met zich zou
brengen. Komt er nu een vakschool, die het herhalingsonder
wijs geheel of gedeeltelijk vervangt, dan kan men beter een
kleine subsidie aan zoo'n instelling geven van een ƒ300.als
hier het geval is, dan een vergrooting of uitbreiding van de
herhalingsschool te bewerken. En het doel wordt toch bereikt,
om de volksklasse gelegenheid te geven zich in verschillende
vakken te bekwamen.