47
hem, als borg der overhaalschouw op het galgewater te
ontheffen van de verplichting deze schouw als nog in stand
te houden, daar de pachter deze heeft verlaten voor het be
ëindigen der pacht.
Uit deze nalatigheid der pachter komt hij als eenige borg
voor moeilijkheden te staan die bij het aangaan dezer borg
stelling niet te voorzien waren
Rede waarom hij eerbiedig Uw geacht College verzoek goed
gunstig op dit verzoek te willen ingaan
Hoogachtend
Heb ik de eer te zijn van Uw Geacht College
Uw Dw. Dienaar
A. J. Bernard.
N°. 91. Leiden, 21 April 1916.
In Uwe Vergadering van 5 Augustus 1915 (Ingek. Stukken
n°. 154) werd besloten de jaarlijksche toelage, welke de af-
deeling Leiden van den Nederlandschen Roomsch Katholieken
Volksbond ten behoeve van hare teekenschool van de gemeente
ontvangt, met ingang van 1 Januari 1916 met 250 te ver-
hoogen en mitsdien nader te bepalen op 1000, mits de Rijks-
en Provinciale subsidies met ingang van denzelfden datum
tezamen met ten minste ƒ425 (resp. ƒ300 en 125) werden
verhoogd.
Aangezien echter Gedeputeerde Staten slechts genegen
waren eene verhooging van ƒ100, in plaats van het aange
vraagde bedrag van ƒ125, aan de Provinciale Staten voor te
stellen en aan de verhooging de voorwaarde wenschten ver
bonden te zien, dat de gemeente haar subsidie niet met 250,
doch met 275 per jaar verhoogde, wendde de afdeeling zich
bij adres van 15 November 1915 tot Uwe Vergadering met
het verzoek het gemeentelijk subsidie andermaal met 25
te verhoogen.
Bij nader onderzoek bleek ons echter, dat dit bedrag zonder
bezwaar door de afdeeling voor hare rekening kon worden
genomen, indien zij slechts eene geldleening sloot tegen eene
lagere rente, dan voor de bestaande geldleening moest worden
betaald. Wij drongen er derhalve bij het bestuur op aan,
daartoe over te gaan en aan Gedeputeerde Staten te verzoeken
hun eisch betreffende de verhooging der gemeentelijke subsidie
te laten vallen.
Aan een en ander is door het bestuur gevolg gegeven, terwijl
ook de provincie met eene verhooging der gemeentelijke sub
sidie met 250 genoegen heeft genomen.
De afdeeling verzoekt mitsdien in haar hierachter afgedrukt
request haar adres van 15 November j.l. als niet geschreven
te beschouwen, doch tevens Uw besluit van 5 Augustus 1915
in dien zin te wijzigen, dat slechts eene verhooging der
Rijks- en Provinciale subsidies met 400 in plaats van met
425 wordt geëischt in verband met de lagere subsidiever-
hooging van wege de provincie.
Onzerzijds bestaat, zooals U uit het bovenstaande zal zijn
gebleken, tegen inwilliging van dit verzoek geen bezwaar en
wij geven U mitsdien in overweging Uw besluit van 5 Augustus
1915 in dien zin te wijzigen, dat in plaats van 425" wordt
gelezen »/400."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtbare Heeren
Geven eerbiedig te kennen Petrus Heemskerk, voorzitter,
en Joseph Martinus Hubertus Horikx, secretaris, van den
Nederlandschen Roomsch-Katholieken Volksbond, afdeeling
Leiden en Omstreken,
dat op hun aan de Regeering gericht verzoek tot subsidie-
verhooging ten behoeve van de Teekenschool van boven
genoemde afdeeling, tot een bedrag van ƒ300.— per jaar,
goedgunstig is beschikt bij Koninklijk besluit van 15 Maart
1916, n°. 12;
dat bij besluit van de Staten der provincie Zuid-Holland,
van 21 December 1915, ne. XXXVIi;i de subsidie voor hunne
teekenschool is gebracht van 375.— op ƒ475.per jaar,
onder voorwaarde dat Rijk en Gemeente hunne bijdragen
stellen op ƒ2100.
redenen waarom zij U verzoeken
1° het door hen op 14 November 1915 aan U gericht ver
zoek om de subsidie aan genoemde Teekenschool nogmaals
met 25.— per jaar te verhoogen, als niet geschreven te
willen beschouwen;
2° de bij besluit van 5 Augustus 1915 toegestane subsidie-
verhooging van ƒ250.-- per jaar te willen verleenen onder
voorwaarde, dat Rijk en Provincie hunne subsidie zullen
verhoogen met 400.per jaar.
't Welk doende enz.
P. Heemskerk, Voorzitter
J. M. H. Horikx, Secretaris.
Leiden, den 3 April 1916.
N°. 92. Leiden, 21 April 1916.
In Uwe Vergadering van 17 Juni 1915 werd overeenkomstig
ons voorstel besloten de benoodigde lokalen op de beneden
verdieping van het gebouw aan de Pieterskerkgracht, waarin
toen nog de H. B. S. voor Jongens gevestigd was, alsmede de
zich daarin bevindende kasten en ander meubilair, voorzoover
een en ander niet werd overgebracht naar het nieuwe gebouw
der H. B. S. voor Jongens, op nader overeen te komen tijdstip
kosteloos aan het Rijk ten gebruike af te staan voor een
school tot opleiding van surnumerairs voor den Indischen
post-, telegraaf- en telephoondienst, onder voorwaarde, dat
de kosten van verbouwing, noodig om de benedenverdieping
voor het beoogde doel geschikt te maken, ten laste van de
gemeente, doch de kosten van onderhoud, schoonmaak, ver
warming, verlichting, meubilair enz. voor rekening van het
Rijk zouden komen. Ons College werd toen tevens gemachtigd
eene overeenkomst in dien geest met den Minister van Koloniën
aan te gaan.
Achteraf is ons echter gebleken, dat bij de voorloopige
besprekingen dezerzijds aan het Rijk de toezegging werd
gedaan, dat U zou worden voorgesteld ook de kosten van
verwarming en verlichting voor rekening van de gemeente
te doen komen.
Het komt ons voor, dat deze toezegging gestand moet worden
gedaan. Dit kan o. i. op de eenvoudigste wijze geschieden,
indien de gemeente zich verbindt aan het Rijk jaarlijks een vast
bedrag uit te keeren als vergoeding van de kosten van ver
lichting en verwarming. Lastige berekeningen worden dan
vermeden.
Onder mededeeling, dat de Minister van Koloniën zich met
deze wijze van verrekening alsook met de dezerzijds voor
gestelde jaarlijksche vergoeding van 300 heeft vereenigd,
geven wij U mitsdien in overweging Uw besluit van 15 Juni
1915 in dien zin te wijzigen, dat aan het Rijk als vergoeding
van de kosten van verwarming en verlichting van de school
tot opleiding van surnumerairs voor den Indischen post-,
telegraaf- en telephoondienst jaarlijks een bedrag van 300
zal worden uitgekeerd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 93. Leiden, 21 April 1916.
Op ultimo April 1916 eindigt de pacht van de invordering
der bruggelden aan de Zijl- of Spanjaardsbrug, laatstelijk
krachtens openbare verpachting voor den tijd van 3 jaren
gegund aan den eenigen inschrijver H. Tijhuis te Rijssen
voor de som van 1260 per jaar.
Aangezien het zoowel aan de Commissie van Fabricage als
aan ons College met het oog op de mogelijkheid, om na de
voltooiing van het nieuwe Rijn-Schiekanaal de Spanjaards-
brug door de Leidsche brugwachters te doen bedienen, ge-
wenscht voorkwam, dat de nieuwe verpachting zich niet over
een langer tijdperk dan ongeveer 1| jaar uitstrekte en eene
openbare verpachting dientengevolge geen aanbeveling ver
diende, richtten wij bij schrijven van 25 Maart jl. tot den
tegenwoordigen pachter de vraag, of hij bereid was de pacht
gedurende 1| jaar te continueeren. In de pachtvoorwaarden
zouden dan echter een drietal wijzigingen worden aangebracht.
In de eerste plaats zou eene bepaling worden opgenomen,
dat de volledige bediening, van zonsondergang tot zonsopgang,
van de lantaarn, welke geplaatst is aan de brug aan de zijde
van het Zijlhek, benevens het gasverbruik van die lantaarn,
voortaan voor rekening van den pachter zouden komen, in
verband waarmede de pachtsom tot 1225.'sjaars zou
worden verminderd.
\erder zou in het eerste lid van art. 4 der pachtvoorwaarden
achter het woord «bewonen" worden ingelascht: «tenzij Bur
gemeester en Wethouders vergunning verleenen, dat het huis
bewoond wordt door de hulp, in art. 2 der voorwaarden be
doeld terwijl ten slotte de aanhef van art. 8 zou luiden
«De pachter is verplicht de voorschriften na te komen om
trent de bediening van de brug, zooals deze zijn neergelegd
in het besluit van Burgemeester en Wethouders van 31
Augustus 1914 of nader door dit College zullen worden ge
geven."