41 Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden, Geeft met den verschuldigden eerbied te kennen: Jan Philip Hendrik Kramer; onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de Openbare Jongensschool, 1e klasse, alhier, dat hij benoemd is aan de Departementsschool te 's-Gra- venhage, dat het bestuur dezer school, om bijzondere redenen, de benoeming gaarne zag ingaan op 1 Juni as.; redenen, waarom hij UEA. beleefd verzoekt, hem eervol ontslag te willen verleenen, en dat ontslag te willen doen ingaan op 1 Juni as. 't Welk doende, enz. 21 Maart 1916. J. Ph. H. Kramer. N°. 69. Leiden, 28 Maart 1916. In verband met het eerlang vermoedelijk in de maand Juli a.s. openen der nieuwe school 2e klasse voor jongens en meisjes, No. 3, alhier, zal in de verordening van den 19en April 1900 (Gemeente blad No. 10), regelende de heffing van schoolgelden aan de openbare scholen voor Lager Onderwijs te Leiden, eene kleine wijziging moeten worden aangebracht. In de 2e alinea van het tweede onderdeel van artikel 2 dier verordening zullen de woorden: »der beide scholen voor Jongens en Meisjes' moeten worden vervangen door: »der scholen voor Jongens en Meisjes''. Het noemen van het aantal der hierbedoelde scholen is overbodig en komt ons bovendien ook minder gewenscht voor, aangezien anders, bij evenjueele verandering van dat aantal, de verordening ook weder op dat punt gewijzigd zou moeten worden. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de navolgende verordening vast te stellen: VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 19 April 1900 (Gemeenteblad No. 10), regelende de heffing van schoolgelden aan de openbare scholen voor Lager Onderwijs te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 24 Juli 1913 (Gemeenteblad No. 25). Eenig Artikel. In de 2e alinea van het tweede onderdeel van artikel 2 van bovengenoemde verordening wordt gelezen in plaats van: »der beide scholen voor Jongens en Meisjes": sder scholen voor Jongens en Meisjes Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 70. Leiden, 28 Maart 1916. In nevensgaand adres verzoeken J. H. Sundermeijer en P. van Ulden het uitbreidingsplan der gemeente Leiden in dier voege te wijzigen, dat de geprojecteerde straat, gedeelte lijk loopende over het terrein, kadastraal bekend onder Sectie M no. 3425 (in het adres wordt ten onrechte gesproken van no. 3423), vervalt. In de Commissie van Fabricage, wier gevoelen door ons werd ingewonnen, heerscht omtrent de beslissing, welke op dit verzoek behoort te worden genomen, geen eenstemmigheid. De minderheid is van oordeel, dat de kosten, die de gepro jecteerde straat tusschen de Gerrit Doustraat en de Witte Rozenstraat en verder zal medebrengen, niet geëvenredigd zijn aan het nut, dat zulk een straat in dit weinig drukke stadskwartier zal opleveren en zou mitsdien wenschen, dat het verzoek werd ingewilligd. De meerderheid daarentegen is van oordeel, dat op het verzoek afwijzend moet worden beschikt. Zooals op de ter visie liggende situatie in rood is aangegeven, beoogt de ge projecteerde straat tusschen de Witte Rozenstraat en de Gerrit Doustraat volstrekt niet enkel het tot stand brengen van eene verbinding tusschen de genoemde straten, doch maakt zij deel uit van het geheele uitbreidingsplan en vormt als zoodanig o. m. een deel van een korte verbinding tusschen de omgeving van de Rijn- en Schiekade en die der Vreewijk straat. Ook de Gezondheidscommissie is van meening, dat op het verzoek geen gunstige beschikking mag worden genomen. Het komt haar voor, dat deze straat het scheppen van eene rechtstreeksche verbinding tusschen de Jan van Goyenkade en de Rijn- en Schiekade ten doel heeft. Bij het wegnemen der geprojecteerde straat vervalt dus deze verbinding en zou het niet meer mogelijk zijn daarin te voorzien. Maar afge scheiden van dit reeds overwegend belang, wil het aan de Gezondheidscommissie toeschijnen, dat een straat van 290 M. lengte, zooals de Witte Rozenstraat is, zonder dwarsstraat geheel ongewenscht moet worden geacht. Bij een dergelijke lengte vraagt reeds het gewone verkeer een kortere verbinding met de achtergelegen straten, terwijl bij toeneming van het verkeer die behoefte zich onmiddellijk in sterkere mate zal doen gevoelen. In het geheele gemeentelijke uitbreidingsplan is dan ook terecht, zoo schrijft de commissie verder, geen enkele zoo lange straat zonder dwarsverbinding ontworpen en in het oude stadsgedeelte zal men eveneens te vergeefs naar een voorbeeld zoeken. Ons College kan zich volkomen aansluiten bij het gevoelen van de meerderheid der Commissie van Fabricage en bij dat van de Gezondheidscommissie. Ook onderschrijven wij de in de stukken geuite bewering, dat voor het aanleggen van de straat tusschen de Gerrit Doustraat en de Witte Rozenstraat geen kostbare onteigening zal behoeven plaats te hebben, zooals adressanten in hun adrès doen voorkomenslechts één enkel perceel met een huurwaarde van 450 's jaars komt voor onteigening in aanmerking. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering in overweging het verzoek van adressanten niet in te willigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft eerbiedig te kennen Johannes Hermanus Sundermeyer en Petrus van Ulden, wonende te Leiden; dat requestranten zijn eigenaar van het terrein kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie M No. 3423; dat een gedeelte van dit terrein is bestemd voor openbare straat, volgens het uitbreidingsplan der Gemeente Leiden van 18 April 1907; dat blijkbaar met deze ontworpen straat is beoogd eene verbinding tot stand te brengen tusschen de Witte Rozen straat en de Gerard Doustraat; dat zulks slechts met groote kosten voor de Gemeente Leiden kan worden bereikt, daar de grond waar de ontworpen straat op de Gerard Doustraat zal moeten uitkomen bebouwd is, zoodat deze perceelen zullen moeten worden onteigend; dat de ontworpen straat aan beide zijden zal bestaan uit blinde muren; dat voorts deze ontworpen straat ook niet als verbindingsweg door het verkeer vereischt wordt, daar deze straat zich op zeer korten afstand van de Witte Singel zal bevinden; Weshalve requestranten zich wenden tot Uwen Raad met het eerbiedig verzoek het uitbreidingsplan der Gemeente Leiden d.d. 18 April 1907 in dier voege te wijzigen, dat de gepro jecteerde straat gedeeltelijk loopende over het terrein kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie M No. 3423, vervalt. 't Welk doende, enz. J. H. Sundermeijer. P. van Ulden. N°. 71. Leiden, 28 Maart 1916. In Uwe Vergadering van 16 dezer verklaarden wij ons bereid praeadvies uit te brengen over eene motie van Uw medelid, den heer van der Eist, luidende: y>de Baad Van meening zijnde, dat hij niet mag meden/erken om de sloping van den molen met woonhuis De Stier" te bevorderen, noodigt Burgemeester en Wethouders uit bij de voorbereiding hunner voorstellen tot het oprichten van een ontsmettings oven met deze meening rekening te houden Aanneming van deze motie meenen wij U ten sterkste te moeten ontraden. In het algemeen komt het ons voor, dat het eene verkeerde wijze van handelen van den Raad zou zijn, om, wanneer hem het een of ander voornemen van ons College ter oore komt, daarin aanleiding te vinden, ons College bij het ontwerpen van plannen, waarvan de Raad feitelijk nog niets afweet, aan banden te leggen. Doch afgescheiden van dit meer algemeene bezwaar, zijn wij van oordeel, dat omtrent het al dan niet sloopen van den molen »de Stier" bezwaarlijk eene beslissing kan worden genomen, geheel los van de voorstellen tot het maken van een ontsmettingsinrichting, welke wij van plan zijn binnen niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 3