40
DONDERDAG 16 MAART 1916.
VI. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met
de Leidsche Zwemclub in zake het beheer over de gemeente
lijke zweminrichting aan het Rijn- Schiekanaal.
(Zie Ing. St. No. 44.)
De Voorzitter. Mijne heeren. In verband met de amen
dementen van de heeren van der Eist en van der Pot, lijkt
het mij het meest practise!), dat wij dit voorstel beschouwen,
alsof het een verordening ware. Deze amendementen kunnen
dan dus bij de desbetreffende artikelen worden behandeld.
Verlangt een van de heeren nog algemeene beschouwingen
te houden Zoo neen, dan sluit ik de algemeene beschouwingen.
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»Het Bestuur der Leidsche Zwemclub zal zich gedurende
de maanden, dat de gemeentelijke zweminrichting voor het
gebruik is opengesteld, belasten met het beheer dezer inrichting.
De data van openstelling en sluiting der inrichting worden
door het Bestuur vastgesteld en tijdig bekend gemaakt"
De Voorzitter. Hierbij komt dus in behandeling het amen
dement van den heer van der Eist om het artikel te lezen»Het
Bestuur der Leidsche Zwemclub belast zichHet Bestuur
stelt de datavasten maakt deze tijdig bekend".
Ter bekorting van de discussie zou ik willen voorstellen, dat
wanneer het amendement van den heer van der Eist op dit
artikel mocht worden aangenomen, men ook in principe deze
redactiewijziging voor de andere artikelen aanneemt, en mocht
het worden verworpen, dat men dan niet bij ieder artikel
dezelfde discussiën weder daarover voert. Is de heer van der
Eist het daarmede eens'?
De heer van der Elst. Jawel, mijnheer de Voorzitter, maar
liever zag ik nog, dat Burgemeester en Wethouders het amen
dement maar overnamen; dat zou wel zoo eenvoudig zijn.
De Voorzitter. Daar voelen wij niet voor. Wordt het amen
dement van den heer van der Eist voldoende ondersteund?
Zoo ja, dan maakt het een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik geloof niet, dat het
noodig is over deze zaak veel te zeggen. Het komt mij voor,
dat zoowel de vorm als de inhoud van een dergelijk contract
zoo duidelijk mogelijk moet zijn en dat in dat opzicht de
positieve vorm de voorkeur verdient boven den lijdenden of
toekomstigen vorm. Het is meer en meer het streven om
dergelijke zaken zoo duidelijk mogelijk te omschrijven. Toen
de heer van der Pot eenigen tijd geleden bij de een of andere
verordening ik weet niet meer welke gelijksoortige
amendementen indiende, is er dan ook geen oogenblik over
gesproken. Ik meen dus, mijnheer de Voorzitter, dat deze
toelichting wel voldoende zal zijn.
De heer Sijtsma. Ik begrijp eigenlijk het bezwaar van den
heer van der Elst niet, misschien omdat ik geen jurist ben.
Heeft een artikel van een verordening geen kracht, wanneer
het in den lijdenden vorm staat? Wanneer de heer van der
Elst aan Burgemeester en Wethouders had gezegd: het komt
mij voor, dat er aan de redactie iets ontbreekt, wilt U die
verandering aanbrengen en Burgemeester en Wethouders
hadden dit dan gedaan, dan had reeds deze geheele amende-
mentsdiscussie kunnen vervallen. Ik zie echter het belang
niet in om deze wijzigingen aan te brengen. Wanneer de
zaak nu eens voor het Kantongerecht mocht komen, heeft het
contract dan geen wettelijke kracht, wanneer het wordt ge
redigeerd gelijk Burgemeester en Wethouders dit voorstellen
Of is het alleen een quaestie van taalgevoel? In het laatste
geval zou ik zeggen: laten wij daarover nu geen drukte
maken. Niemand dan het bestuur der Leidsche Zwemclub
krijgt toch de overeenkomst onder oogen.
De heer van der Lip. Slechts een enkel woord, want ik
vind het geen onderwerp om lang over te praten. De heer
van der Elst heeft naar mijn bescheiden meening niet aan
getoond, dat de redactie, die hij voorstelt, duidelijker is dan
die welke door Burgemeester en Wethouders in deze concept
overeenkomst is gevolgd. Ik kan met den besten wil van de
wereld niet inzien welk verschil het nu maakt, of men den
eenen vorm of den anderen gebruikt. Ik meen dat in de
ontworpen overeenkomst duidelijk wordt aangegeven wat de
Zwemclub zal hebben te doen. De heer van der Elst doet
alsof wij hier met een strafverordening te maken hebben en
heeft daardoor den heer Sijtsma al op een dwaalspoor ge
bracht, want deze vroeg, hoe het zal gaan wanneer de Kanton
rechter in deze eens zou te beslissen hebben. De heer Sijtsma
denkt dus blijkbaar aan de overtreding van een verordening.
Wij hebben hier echter te maken met eene overeenkomst
die wij sluiten met de Leidsche zwemclub en nu is het alleen
maar de vraag, of duidelijk is bepaald wat wij van de Zwem
club verlangen. Het komt er daarbij niet op aan in welken
vorm het een en ander is uitgedrukt. Of men zegt: »Het
Bestuur stelt de data vast" of: »De data worden door het
bestuur vastgesteld" maakt totaal geen verschil. Ik kan mij
ten deze beroepen op de ontwerp-verordening van den heer
van der Elst zelf, die hij indertijd heeft ingediend op het
geneeskundig toezicht op de scholen. Daarin iees ik toch in
art. 18: »Een instructie van den klerk wordt door Burge
meester en Wethouders vastgesteld en aan den Raad mede
gedeeld". Daar is dus ook door den heer van der Elst zelf
de passieve vorm gebruikt, waar hij zich nu zoo tegen kant.
Wanneer die vorm zoo verkeerd is dan had het artikel moeten
luiden: «Burgemeester en Wethouders stellen een instructie
voor den klerk vast en deelen die aan den Raad mede". De
heer van der Elst heeft mij persoonlijk nog meegedeeld, dat
hij onze redactie wat slap vond. Maar wanneer men in vriend
schap een overeenkomst sluit, dan behoeft men toch niet die
strenge bewoordingen te bezigen, die men gewoon is in een
strafverordening te gebruiken.
Nu zal men vragen: Waarom nemen Burgemeester en
Wethouders, wanneer het toch op hetzelfde neerkomt, de
amendementen dan niet over. En dan is mijn antwoord: Wij
hebben een overeenkomst ontworpen. Nu komt een lid van
den Raad en maakt aanmerking op de redactie. Dan vragen
wij ons af, of die critiek gegrond is. Zoo neeri, dan hand
haven wij natuurlijk onze redactie en kunnen wij geen
amendementen overnemen, die naar onze meening geen ver
betering, zelfs geen verandering aanbrengen. Wanneer wij
de redactie nog moesten vaststellen en de heer van der Elst
vroeg dan: doe mij het genoegen dit of dat liever zus of
zoo te zeggen, dan zouden wij daartegen misschien geen
bezwaar hebben, maar nu de redactie eenmaal is vastgesteld,
brengen wij daarin geen verandering, die ons geheel onnoodig
voorkomt.
De heer van der Elst. Ik geloof niet, dat het noodig is ei'
zoolang over te praten. Wanneer de heer Sijtsma het niet
met mij eens is, dan kan dit wel uit de stemming blijken.
De vorige maal heb ik reeds aan den Voorzitter ondershands
deze redactie medegedeeld, maar de Voorzitter meende die
toen niet te moeten overnemen. Daarop heb ik deze als
amendementen ingediend; ik meende dat Burgemeester en
Wethouders ze nu wel zouden overnemen.
De heer van der Lip. Ik vind het toch een zonderlinge
wijze van handelen, dat wanneer een lid van den Raad een
amendement heeft ingediend en van de zijde van Burgemeester
en Wethouders wordt daarover ongeveer drie minuten ge
sproken, dat lid dan de opmerking maakt, dat hij niet begrijpt
dat er zoolang over wordt gesproken. Laat men dan dergelijke
amendementen niet indienen. Nu zij ingediend en zelfs aan
de Raadsleden in druk zijn toegezonden, zal er toch wel iets
over gezegd mogen worden. Maar neen, als men dit doet,
krijgt men van den voorsteller dadelijk den wind van
voren
De Voorzitter. Ik zou den heer van der Elst even willen
zeggen, dat hier geen sprake is van eenige onwelwillendheid
en ik herinner mij niet het geval, dat de heer van der Elst
noemt, dat wij het-amendement van den heer van der Pot
wèl zouden hebben overgenomen, terwijl wij nu niet dat van
den heer van der Elst overnemen. Dat is de quaestie niet;
het is de heer van der Elst geweest, die het debat heeft
geopend en niet wij. Dit voorstel was reeds gedrukt en klaar,
toen de heer van der Elst kwam om den stijl te verbeteren.
Aangenomen, dat de stijl van den heer van der Elst beter is,
wat al niet moeilijkheden zal dat dan medebrengen, wanneer
wij voor ieder contract moeter. nagaan wat de mooiste stijl is.
En de heer van der Elst is niet eens consequent, want in
art, 9 staat: »zal de overeenkomst geacht worden telkens
voor den tijd van één jaar te worden verlengd". Dat is ook
toekomende tijd en daarin voorzien de amendementen van
den heer van der Elst niet.
Het is niet noodig dergelijke contracten tot juweeltjes van
stijl te maken. Ze moeten alleen duidelijk zijn en dat is de
voorgestelde redactie.
De heer van der Elst kan gelijk hebben; en het is zijn
ideaal om er een mooi contract van te maken en ik geloof
ook wel, dat er iets te zeggen is voor de wijze, waarop de
heer van der Elst dat wil doen. Er zit ontegenzeggelijk iets
flinks in zijn redactie, iets Napoleontisch. Doch de quaestie van
redigeeren is altijd moeilijk.
Wat is goed of slecht redigeeren? Dat zal er telkens van
afhangen of men een ütterarisch ontwikkeld Gemeentebestuur
heeft. Men kan daarover toch niet telkens debat gaan voeren.
Zoo lees ik in art. 2: »het bestuur neemt op zich te zorgen",
enz. Dat zou dan volgens den heer van der Elst misschien
moeten zijn: »het bestuur zorgt".
Wanneer wij de ideeën van den heer van der Elst tijdig