DONDERDAG 10 MAART 1910. 39 En nu is de eigenaar bereid om het geheel naar de voor schriften van Burgemeester en Wethouders in orde te laten maken. Ik zou het zonde vinden om dit pand onbewoonbaar te verklaren; men moet toch ook rekening houden met de grootebehoefte die aan dergelijke panden bestaat; men moet die behoefte niet grooter maken dan absoluut noodzakelijk is. De heer Sijtsma. Ik ben van morgen ook eens gaan kijken en ik erken volmondig, dat de nrs. 2, 6 en 8 bijzonder slecht zijn. Maar wat nummer 4 betreft, ben ik het met den heer Botermans eens, dat wanneer we eens gingen zoeken, wij in deze gemeente tal van woningen zouden vinden, die eerder voor on'bewoonbaarverklaring in aanmerking zouden komen dan dit perceel. Ik heb gedacht, dat men dit huis er maar bij heeft genomen omdat het nu eenmaal in de rij staat van de woningen, die onbewoonbaar moeten worden verklaard, anders zou men het waarschijnlijk niet hebben gedaan. De woonkamer is zeker klein, maar wanneer de winkel of een deel er van er bij wordt getrokken, dan kan het een tamelijk ruime kamer worden. En wanneer nu de eigenaar bereid is te zorgen, dat de vochtigheid niet in de muren kan opstijgen, dan zou ik zeggen, gelet op den grooten woningnood: geef den eigenaar de gelegenheid om zijn woning in orde te brengen. In de verschillende sloppen en stegen hier ter stede vindt met huisjes die veel slechter zijn dan dit. Ik gevoel dus veel voor het denkbeeld van den heer Botermans om voorloopig althans perceel 4 uit te schakelen, wanneer men meent dat het op redelijke wijze nog in orde kan worden gemaakt. Hoofdzaak zal de vochtigheid wel zijn, daaraan zal iets moeten worden gedaan. De heer P'ischer. Naar aanleiding van hetgeen door den heer Sijtsma is opgemerkt, nog dit. Burgemeester en Wethouders hebben uit den aard der zaak het recht om het aanbrengen van verbeteringen te eischen, maar wanneer die verbeteringen niet evenredig zijn aan de buitengewone kosten die daaraan moeten worden besteed en aan de waarde van het pand, dan valt dit onder de bepalingen van de Woningwet, die onbewoonbaar- verklaring voorschrijven. En zooals wij hier de zaak hebben bezien, schoot er niets anders over dan een voorstel tot onbewoonbaarverklaring. De verbeteringen zouden niet alleen gelden de muren, maar ook de ruimte en de hoogte. Wanneer- echter de eigenaar de verbeteringen aanbrengt, die het pand weder maken tot een behoorlijk bewoonbaar huis, dan belet niets hem te vragen de onbewoonbaarverklaring weder op te heffen volgens artikel 25 van de Woningwet. Wanneer wij de woning onbewoonbaar verklaren, maar de eigenaar brengt de verbeteringen aan, die noodig zijn om de woning te doen beantwoorden aan de bouwvoorschriften, dan zullen wij met een voorstel bij den Raad komen om de onbewoonbaar verklaring op te heffen. De heer Fokker. Naar aanleiding van de laatste woorden van den geachten Wethouder, meen ik te moeten opmerken, dat wij op een gevaarlijk punt komen. De Wethouder zegt: wanneer de eigenaar de woning verbetert nadat zij onbe woonbaar is verklaard, en zij beantwoordt dan weder aan de voorschriften van de Bouwverordening, dan zullen wij een voorstel doen om de onbewoonbaarverklaring op te heffen. Maar de eischen, die dan gesteld zullen worden, zijn oneindig veel hooger dan de eischen, waaraan op het oogenblik elke willekeurige woning moet voldoen om aan het lot van onbe woonbaarverklaring te ontsnappen. Straks moet men, tenzij ik mij zeer zou vergissen, onmiddellijk voldoen aan de hoogste eischen, gesteld voor nieuwe perceelen, terwijl op het oogen blik, wanneer men zulke eischen aan elke woning stelde, er een massa zouden moeten worden onbewoonbaar verklaard, zoodat hetgeen de geachte Wethouder in het vooruitzicht stelt, iets is, wat vermoedelijk nooit door den eigenaar zou kunnen worden bereikt. Naar mijn meening had de eigenaar verstandiger gedaan door indertijd de voorschriften maar op te volgen en de verbeteringen aan te brengen misschien was hij financieel daartoe niet bij machte geweest, maar het maakt wel eenigszins een vreemden indruk, dat, nu het spook van onbewoonbaarverklaring is verschenen, men onmiddellijk de verbeteringen wil gaan aanbrengen. Maar nu de deskundigen zeggen, dat de verbeteringen wel kunnen worden aangebracht, is het m i. toch wel wat erg om tot onbewoonbaarverklaring over te gaan. Nog een opmerking! De geachte Wethouder zegt, dat het huis niet goed is, zooals het wordt gebruikt, n.l. de kamer van het voorste gedeelte als winkeltje, waarachter de menschen in een betrekkelijk klein vertrek wonen. Maar daar gaat toch de quaestie niet over; de quaestie loopt over de vraag of het huis bewoonbaar of niet bewoonbaar is, zooals het gebouwd is, maar niet zooals het wordt gebruikt. Zooals de Wethouder het nu heeft uitgedrukt het komt echter wel meer voor, dat wij elkaar verkeerd begrijpen waar hij zegt: wij hebben vooraan een winkel, een kamer als winkeltje gebruikt, en de menschen wonen daarachter, zooals het nu gebruikt wordt, is het onbewoonbaar, gaat het daarbij toch over de wijze van bewoning en niet over den toestand van de woning. Dat is een punt, waarop ik speciaal de aandacht wilde vestigen. De heer Fischer. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Fokker zich eenigszins vergist. Ik heb gezegd, dat de woning bestaat uit een voorhuis, dat als winkeltje wordt gebruikt, maar toen heb ik er onmiddellijk nadrukkelijk aan toegevoegd: meteen oppervlakte van 11 M2. Dat is waarschijnlijk aan de aandacht, van den heer Fokker ontsnapt, want de heer Fokker zal zeker wel weten, dat de minimum-oppervlakte van één kamer in elk huis is 14 Al2.; dat zou op zich zelf al een reden zijn tot onbewoonbaarverklaring. De verwisseling van ruimte komt er in deze niets op aan. De heer van der Pot. M. d. V. In het algemeen zou ik wel geneigd zijn om mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onbewoonbaarverklaring van de vier perceelen, omdat naar het mij voorkomt, tot dusver in deze gemeente nog veel te weinig tot onbewoonbaarverklaring wordt overgegaan. Maar ik wil toch wel zeggen, dat één dei- argumenten door den heer Botermans gebezigd, indruk op mij heeft gemaakt, en dat is, dat er op het oogenblik zoo'n buitengewoon groot gebrek is aan goedkoope woningen. En daarom zou ik willen vragen of het niet verstandig zou zijn om voor het oogenblik rekening te houden met die groote behoefte aan goedkoope woningen. Er zal waarschijnlijk heden middag een besluit worden genomen, waardoor in de toekomst in dat gebrek althans eenigermate zal worden voorzien. Wanneer de huizen aan het Kooiterrein gereed zijn, dan zal de kwestie van onbewoonbaarverklaring van ondeugdelijke perceelen met meer ernst onder de oogen kunnen worden gezien. Laten wij dus, zou ik zeggen, dat eene huisje nu nog buiten de onbewoonbaarverklaring doen vallen. Later zal het vanzelf opnieuw worden bekeken en dan heeft inmiddels de eigenaar voldoenden tijd, om te zien, of het in voldoende mate kan worden verbeterd. De Voorzitter. In het algemeen ben ik het eens met den heer van der Pot. Bij den grooten woningnood zouden wij eigenlijk in het geheel riiet tot onbewoonbaarverklaring moeten overgaan. Maar dat is natuurlijk niet vol te houden. En deze huizen zijn slecht. Het beste lijkt mij, dat wij maar tot onbe woonbaarverklaring besluiten. Want ik geloof, dat het veel beter is, als wij dat nu doen dan dat wij eerst den eigenaar allerlei verbeteringen laten aanbrengen, terwijl wij dan, als hij al die kosten heeft gemaakt, na eenigen tijd zeggenwij moeten uw huis toch onbewoonbaar verklaren. Dan heeft hij al die kosten voor niets gemaakt. Het is ook niet de bedoeling, dat het perceel dadelijk zal worden ontruimd. Hij krijgt een half jaar tijd en die termijn kan eventueel later door den Raad worden verlengd onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, aan wie het advies der Gezondheidscom missie wordt overgelegd. Daartegen zal bij ons College wel geen be zwaar bestaan. Maar nu moeten wij de wet toepassen en tot on bewoonbaarverklaring overgaan. Deze woning is wel op te kale fateren, maar dat zal veel kosten. Ik zou meenen, dat het ver standiger is om daar niet mee te beginnen. Wil de eigenaar tot repareeren overgaan, dan kan hem altijd verlenging van den termijn tot ontruiming worden toegestaan. Maar ik zou zeggen: er moet daar opruiming worden gehouden. De heer van der Pot. Waarom? De Voorzitter. Het zijn krotjes, dat zal ieder, die ze gezien heeft, moeten toegeven. Het is onbegrijpelijk, dat men in zulke woningen nog kan wonen. Nu kan men deze woning gaan herstellen, maar dan maakt de man ten slotte toch kosten voor niets. Goed te krijgen zijn zulke woningen toch niet. Wanneer er zulk een gebrek aan goedkoope woningen blijft bestaan, welnu, dan zal men over een half jaar den termijn voor ontruiming weder met een half jaar kunnen verlengen. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten tot de onbewoonbaarverklaring van de perceelen 2, 6 en 8 der Michielstraat. Ten aanzien van perceel 4 wordt eenzelfde besluit genomen met 19 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren Vergouwen, van der Eist, van Romburgh, de Boer, Hartevelt, Sasse, Tepe, Zwiers, van Tol, •van der Pot, Hoogenboom, Fischer, van der Lip, van Hamel, Fabius, van Gruting, Reimeringer, Briët en Heeres. Tegen stemmen de heeren Botermans, J. P. Mulder, Fokker, Pera, Huurman en Sijtsma.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1916 | | pagina 5