DONDERDAG 16 MAART 1916.
53
quo heeft de Raad niet te bepalen. Wanneer de adviseur van
het Rijk niet meewerkt, dan mislukt de zaak, want zonder
de Rijksbijdrage komen wij er niet. De Raad moet dus weten,
wat hij wii doen. Is men inderdaad van het feit doordrongen,
dat de groote behoefte aan meer woningen van een bepaalde
categorie op het oogenblik een onhoudbaren toestand schept,
dan moet men naar het mij voorkomt in het belang van de
zaak over dergelijke bezwaren van ondergeschikten aard kunnen
heenstappen.
De Voorzitter. Mag ik de heeren in overweging geven
niet zoo dikwijls te spreken. Nu vraagt de heer Huurman
voor de derde maal het woord. Laten wij nu heusch van het
verlof van de vergadering om voor den derden keer te spreken
geen misbruik gaan maken. Trouwens zoo iets gebeurt in
groote politieke lichamen ook niet en het is inderdaad verkeerd,
dat de vergadering aldoor maar het woord aan denzelfden
persoon verleent, want meestal worden slechts dezelfde argu
menten herhaald, die reeds de eerste maal zijn gebezigd. Ik
ben geen streng Voorzitter dat zullen de heeren erkennen
maar ik moet toch een beetje het oog houden op den loop van
de debatten, want anders kunnen wij wel tot morgenochtend
zitten. Na de schitterende rede van den heer van der Pot dezen
avond moeten en kunnen wij ons bekorten en ik vertrouw dat
de andere heeren zich nu wat zullen matigen. Van de beleefd
heid van een Raad, die zoo goed is aan dezelfde heeren tot
drie keer het woord te verleenen, moet men toch geen mis
bruik gaan maken en de heer Huurman heeft toch van middag
al uitvoerig deze zaak besproken, zoodat hij wellicht thans
met enkele woorden kan volstaan. Wanneer de heeren er dan
niets op tegen hebben dan zal ik met genoegen den heer
Huurman voor de derde maal het woord geven.
De heer Huurman. M. d. V. In de eerste plaats wensch ik
even te zeggen, dat de heer Sijtsma wel vele woorden heeft
gebruikt, zich in het algemeen voor het plan warm maakte,
maar mijn argumenten absoluut niet heeft bestreden, üp mijn
practischë bezwaren iets wat ik gaarne gewenscht had
is de heer Sijtsma niet ingegaan. Met aandacht heb ik ge
luisterd naar de rede van den geachten Wethouder! De
Wethouder zegt: de zaak is gewenscht en het zal de gemeente
wel veel geld kosten, maar daar is nu eenmaal niets aan te
doen. Ik wil evenwel constateeren, dat verscheidene leden over
dit onderwerp het woord hebben gevoerd, maar geen bezwaar
hebben gemaakt tegen het eventueel toe te stane bedrag.
Niemand heeft gezegd: het kost zooveel geld, ieder gevoelt
de behoefte aan verbetering van de volkshuisvesting, maar de
vraag is, op welke wijze dit moet geschieden. Op hetgeen ik
heb aangevoerd, dat dit plan, het maken van een hofbouw
in strijd is met art. 17 van de verordening, en dat aan een
particulier de goedkeuring op een dergelijk plan zou zijn
geweigerd, heeft de WTethouder niets geantwoord. De eenige
die mijne argumenten zakelijk heeft bestreden, is de heer
van der Pot, maar ik geloof, dat de heer van der Pot als leek,
zich niet goed kan voorstellen, hoe bitter dat pleintje van 20 M.
breedte zal tegenvallen. Het is niet de vraag of de een het
aardig zal vinden, de ander niet, maar het gaat hierom, dat
het absoluut ondoelmatig is. Men zal een aantal gezinnen gaan
huisvesten in kleine woningen, aan een klein plein, te bereiken
door toegangen van 26 M. lang; die bouw zal tegenvallen.
Nu moge men zeggen: wat heden antiek is, is morgen
modern en omgekeerd; toen echter door den Gemeenteraad bij
verordening de hofbouw verboden werd, deed men dit omdat
aan het bestaan van hofjes vele bezwaren kleefden. Bij de
vaststelling van die verordening werd ook bepaald, geen
toegangen meer te doen maken, dan minstens 10 M. breed,
en thans gaat men ze hier maken van 6 M. De bewoneis
moeten het pleintje bereiken door twee toegangen van 22 en
26 M. lang.
De heer van der Pot zegt in antwoord op mijn opmer
king dat er een zoogenaamde pronkkamer ontbreektdat
de menschen niet verplicht worden in de grootste kamer
te wonen, dat deze kamer voor pronkkamer kan worden in
gericht. Ik vraag echter, hoe het mogelijk is een groote kamer
hebbende, te gaan wonen in een kamer van 2.10 M. breed.
Hoe kan men zich, zelfs zonder kinderen, bewegen in een
dergelijke ruimte. En wie zal zijn slaapkamer tot pronkkamer
maken Hoe stelt men zich het leven van een arbeider voor
Ik geloof, dat alle menschen, die daar wonen de kamertjes
wel zullen moeten gebruiken als slaapkamers; waar de goed
gesitueerde arbeider prijs op stelt, zal hij daar niet krijgen.
Dan heeft de heer van der Pot voorbeelden genoemd dat
de onderhoudskosten H/s a 2 zouden bedragen. Maar al bouwt
men nog zoo soliede en ik neem aan, dat hier soliede
gebouwd zal worden dan is dit nog veel te weinig. Stel
U voor, dat men bij huisjes van f 100.huur per jaar, slechts
f2.per jaai' behoeft te besteden aan onderhoud; voor- en
achtergevel moeten toch voortdurend worden geverfd; men
heeft drie kamers, die toch eens om de drie jaar zullen moeten
worden behangen hoe is het mogelijk om dat alles voor
ƒ2.— per jaar te doen. De heer van der Pot beriep zich op
de Oranjeboomstraat, maar daar heeft hij op het oog woningen,
die pas drie jaar in exploitatie zijn. Soms is er wel f 50.
noodig om een woning weder geheel in orde te maken.
Dan doet de heer van der Pot het voorkomen, dat het
slechts voor een keer is, dat de gemeente voor deze uitgave
wordt gesteld. De heer van der Pot heeft van middag gezegd:
als de woningen er eenmaal zijn, zal er opschuiving komen
en kan de gemeente beginnen met af te keuren. Nu ken ik
iemand die het vorig jaar hier honderd huizen heeft gebouwd
van 2.75 tot ƒ2.90 huur, waarin allen Leidenaars wonen.
De Voorzitter. Staan die 100 huizen hier in de stad?
De heer Huurman. Neen, zij staan en bloc op de grens van
de gemeente, maar er wonen Leidenaars in.
De Voorzitter. U zeide, dat er hier in de gemeente 100
huizen zijn gesticht maar het blijkt, dat ze in een andere
gemeente staan. Wanneer hier 100 huizen zouden zijn gebouwd,
dan zou men dat zeer zeker gemerkt hebben in den woning
nood. Wanneer deze Vereeniging over l1/» jaar gereed is met
den bouw van haar huizen, dan zullen wij dat ook merken
en zullen wij tegenover het vraagstuk van de afkeuring ook
anders staan dan thans. De heer van der Pot heeft er reeds
op gewezen, dat, indien deze bouwerij doorgaat, er werkelijk
aan een groote behoefte is voldaan, en ik zou daarom de heeren
willen aanraden om de gelegenheid niet tegen te werken orh
te kunnen blijven doorgaan met woningen te verbeteren en
te stichten, al moge het thans aanhangige plan dan ook aan
de gemeente jaarlijks f 1750. kosten. Wij hebben nog lang
niet genoeg huizen.
De heer Huurman. M. d. V. Ik wilde maar zeggen, dat na
voltooiing van dezen bouw geen krotten leeg kwamen, dus geen
sprake kon zijn van afkeuring op groote schaalook na voltooiing
van het voorgestelde plan zal men er nog niet aan kunnen
denken op groote schaal onbewoonbaar te verklaren, om de
eenvoudige reden, dat er woningen te kort zijn. Ik juich het
plan tot verbetering wel toe, maar indien de gemeente geld
voor dit doel wil uitgeven, laat zij dan zorgen, dat het ook
goed besteed is. De heeren Hoogenbooui en Botermans, beiden
deskundigen, zeggen, dat het pleintje niet zal voldoen aan de
behoefte. Ik kan mij begrijpen, dat de heer van der Pot niet
van rechte straten houdt, goed, laten wij dan geen rechte straten
maken, maar in elk geval geen hof. Ik blijf het onbillijk achten,
dat nu iets zal worden toegestaan aan de Vereeniging, wat
geweigerd wordt aan particulieren.
De heer H oogenboom. M. d. V. De heer van der Pot meende
dat de bezwaren, die door de leden hier tegen den hofjesbouw
waren ingebracht, gemoedsbezwaren waren en dat het was
een quaestie van meer of minder mooi vinden. Zoo is het
niet gesteld met de bezwaren, die ik in eerste instantie heb
te berde gebracht; mijn bezwaren tegen den hofjesbouw zijn
bepaaldelijk van practischen aard. Na al hetgeen ook de heer
Huurman hierover heeft gezegd, behoef ik die bezwaren niet
meer te herhalen. Ik vind, dat de bezwaren tegen den hofbouw
van zeer overwegenden aard zijn, en dat zij sterk tegen het plan
pleiten. De geachte Wethouder heeft gezegd, dat men het te
kwader uur een hofje heeft genoemd, doch niemand zal kunnen
tegenspreken dat dit inderdaad een hofje is, hetwelk bovendien
slechts door een paar lange, smalle toegangspoorten te bereiken
is. Aan dit laatste bezwaar zou m. i. kunnen worden tegemoet
gekomen, wanneer men besloot om de overbouwde toegangs
poorten te veranderen in open straten van behoorlijke breedte
van 10 M. Ik ben van plan geweest een dergelijk voorstel
aanhangig te maken, maar ik heb het niet gedaan, omdat
ik meende, dat aanneming er van op hetzelfde neerkomt als
afstemming van het ingediend ontwerp. Maar ik blijf dezen
bouw zeer ongewenscht achten. Het is niet de quaestie, dat
mijn smaak leidt tot rechte straten, zooals de heer van der
Pot meent; integendeel, ik vind rechte straten uit den aard
der zaak ook niet bepaald mooi, maar het is geenszins on
mogelijk om door bouw aan open straten toch een aangenaam
geheel te scheppen. Ik zou de heeren kunnen verwijzen naar
hetgeen ten dezen opzichte in Katwijk aan Zee is bereikt,
naar de wijze waarop men daar deze quaestie heeft opgelost
met aangenaam uitziende geveltjes en niet uitsluitend rechte
maar ook gebogen straten; men heeft daar een zeer bevre
digend resultaat verkregen.
Zooals ik zeide, mijnheer de Voorzitter, zal ik mijn voor
stel, zooals ik het straks heb aangegeven om verbetering aan
te brengen in de toegangen, waardoor de aanleg van het
hofje zou worden veranderd in een pleintje met behoorlijke
open toegangen, maar niet indienen, maar ik zal mij in ieder
geval toch willen blijven stellen op het standpunt, dat ik mij
niet kan vereenigen met het plan, zooals het thans voor mij ligt.